23 – 6 – 2023
11e etappe Van Odoorn naar Diphoorn
Nadat we de bus op de parkeerplaats Odoornerdennen hebben neergezet, nemen we nog een heel klein stukje mee van het gelijknamige natuurgebied. Dit gebied op een voormalige zandverstuiving werd door de boeren bebost om een eind te maken aan de overlast van het stuifzand op de akkers. Bij Appelscha hebben ze dat ook gedaan.
Hoewel we niet door Odoorn komen toch nog even een verklaring van de naam: De naam bestaat uit twee delen: Ode en Hoorn. Ode komt van het Duitse Öde dat woest betekent en Hoorn betekent hoek. Odoorn is dus de woeste hoek. Waarvan acte.
We steken de Exloërweg over en lopen over een prachtig gebied met ( ik heb ze niet geteld) wel 100 schapen. Volgens Saakje zijn het suffolks. Ze liggen om goed negen uur al in de schaduw van wat bomen en daar hebben ze gelijk in. Zelfs op dit tijdstip begint het al warm te worden. Als we de kudde doorkruisen, valt op dat ze geen stap aan de kant zetten. Ze kijken ons aan met een blik van: ‘uitslovers, ga lekker onder een boom liggen’. Slalommend tussen de schapen door komen we bij het Hunzebos. In het gebied vind je: een hunebed, grafheuvels, stuifzandgebieden, zwerfsteenkunst, droogdalen en de plek waar de mythische stad Hunsow zou hebben gelegen. Omdat wij maar een tipje van het Hunzebos meenemen op het Drenthepad, zien we daar weinig van. Wel intrigeert mij de mythische stad Hunsow: De stad zou volgens de Coevordense dominee Johan Picardt nabij de rivier de Hunze hebben gelegen tussen Exloo en Valthe. Het zou een rijke, hoogontwikkelde stad zijn geweest, die door brandstichting rond 800 door de Vikingen volledig is verwoest. Vanaf het midden van de 17e eeuw zijn verschillende pogingen gedaan de stad terug te vinden, maar tot nu toe tevergeefs. Ook de archeoloog Albert van Giffen heeft onderzoek gedaan. Hij kwam tot de conclusie dat de stad nooit heeft bestaan. De merkwaardige aanduidingen van bebouwing in de grond moeten afkomstig zijn geweest van de typische landbouwtechiek, waarbij vierkante, met aarden wallen omgeven percelen om en om bebouwd zijn met verschillende gewassen, de zogenaamde raatakkers.
Aardig is het om nog te vermelden dat ‘de stad’ voortleeft in de wapens van Odoorn en de gemeente Borger-Odoorn. Op het wapen van Odoorn staat een weergave van de brandende stad Hunsow. De schildhoudende paarden op het gemeentewapen van Borger-Odoorn dragen een zwarte halsband, als teken van de vernietiging door het vuur. Borger heette in het jaar 2000 enkele weken Hunsow.
Mythes zijn er om in stand te houden. Want ook al heeft volgens van Giffen de stad nooit bestaan, alleen het idee al is mooi genoeg om herinnerd te blijven. Het geeft zo’n gebied net wat meer uitstraling. Je zou kunnen zeggen dat Hunsow een soort monster van Loch Ness is: je weet maar nooit of hij misschien ooit nog eens ergens opduikt.
We komen bij het Zuiderveld waarover verder niets is te melden en tikken even het villapark De Hondsrug aan. Hier neem ik afscheid van Saak. Zij loopt terug en ik ga via het Engelsveenbos in één streep richting Valthe.
Ik passeer de ijsbaan van Valthe, die een behoorlijk eind uit het dorp ligt. Wat opvalt is dat men zich hier erg druk maakt over de knoflookpad (een pad die bij verstoring een knoflookgeur afscheidt). Ik citeer een groot bord dat vlakbij de ijsbaan staat: De knoflookpad heeft grote graafknobbels en kan zich achterwaarts wel een meter in los zand ingraven. Volgens de stichting RAVON (De stichting Reptielen Amfibieën Vissen Onderzoek Nederland) heeft de soort ‘een enorme achteruitgang gekend en dat komt vooral door het verdwijnen van de dynamiek langs rivieren en beken en door intensivering en schaalvergroting in de landbouw’. Omdat er nog maar heel weinig knoflookpadden zijn (in 2013 waren hier maar 50 roepende mannetjes) heeft men eitjes van de pad, die in de ijsbaan van Valthe zijn gevonden, in het Dierenpark van Emmen opgekweekt en weer uitgezet. De pad leeft vooral in poelen die droogvallen waardoor vissen en reptielen die de eitjes en de larven van de knoflookpad opeten het niet overleven. Opmerkelijk is dat de knoflookpad onder water roept, wat boven water zacht te horen is.
Ik kom in Valthe, de archeologische parel van Drenthe staat er op een bord bij de ingang. De naam Valthe wordt voor het eerst in 1217 genoemd. De naam is afgeleid van valt, vaelt of vaelde en betekent omheinde ruimte. Het dorp behoorde vroeger tot het kerspel Odoorn en het dingspel Zuidenveld.
Via de Schaapskuilweg (ze hebben wat met schapen in Drenthe) kom ik bij de Hoofdweg waar ik rechtsaf sla. Ook hier laat ik (het Drenthepad) het dorp links liggen.
Na 1,5km kom ik bij het 450 hectare grote Valtherbos, dat hier is aangeplant in de jaren 20 van de vorige eeuw. Het wordt haast eentonig, maar in het bos bevinden zich onder andere: enkele hunebedden, grafheuvels, een paar kleinere heidegebieden en enkele speelweiden en een onderduikershol. Nadat ik langs de rand van het bos ben gelopen vind ik op een heideveldje een klein hunebedje. Het zijn meer de restanten van een hunebed, want er ligt nog maar één deksteen op. Aardig is het dat hier een bankje staat, waar ik even rustig mijn tweede kopje koffie drink. Rustig is het er en het is dan ook geen wonder dat men hier in de Tweede Wereloorlog eenonderduikershol had. Daar kom ik even later langs. Het hol is duidelijk nieuw opgetrokken en heeft ook geen dak. Wel vind ik er veel informatie en zelfs een grote foto van een kindertekening die één van de kinderen hier tijdens het onderduiken heeft gemaakt. Heel veel mensen hebben de 16 joden die hier zaten geholpen en hun namen staan het dan ook keurig genoteerd, evenals die van de onderduikers. Eén tekst wil ik u niet onthouden (ik heb het bordje gefotografeerd):
Voor verdere informatie verwijs ik naar: https://www.valthe.nl/ontdekken/schuilplaats-woII.
Daar staat ook een heel aardig fimpje op en wordt er verwezen naar een boek ‘De Opgejaagden’ dat door één van de onderduikers (Ab van Dien) is geschreven. Vooral de woorden : ‘Wij leven omdat zij zwegen’ maakt op mij diepe indruk en onwillekeurig moet ik daarbij denken aan het lied Helden van Herman van Veen, waarin de ‘krachtige’ zin staat: Echte helden getuigen zelden.
Ik kon het na dit bezoek niet laten om even naar de NSB-geschiedenis van Drenthe te kijken: De NSB had absoluut gezien de meeste aanhang in Noord- en Zuid-Holland en het minst in Friesland en Noord-Brabant. Bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten in 1935 was het percentage NSB-kiezers in Drenthe en Limburg het hoogst.Veel boeren waren lid van de NSB, maar dat wil dus niet zeggen dat ze allemaal ‘fout’ waren. De boeren hadden het in de crisisjaren slecht en door de steun die Hitler aan de boeren gaf in Duitsland hoopten ze het hier ook beter te krijgen. Voor onderduikers bleef het natuurlijk wel oppassen in zo’n relatief ‘vijandig’ gebied.
Na het onderduikershol kom ik langs een Interessant bosje aan de oostkant van het Valtherbos: Het Meerbosch. De samenstelling van dit bos met onder andere oude eiken en beuken, wijst op een heel hoge ouderdom; het kwam al voor op een kaart uit 1783. Er bevinden zich enkele kleine putten en het is wat moerasachtig. Het bosje is een oude restant van het vroegere Weerdingerholt. Maar om eerlijk te zijn heb ik daarvan niks gezien. Het wordt een lange tippel door het bos. Want niet alleen loop ik 5 km door het Valtherbos, daarna moet ik ook nog eens 3 km door het bos aan de oostkant van Emmen. Ik houd van bossen, maar dit is haast wat te veel van het goede.
Het is bijna een verademing als ik de eerste gebouwen van Emmen ontwaar. Hoewel ik niet helemaal op de juiste plaats uitkom, blijkt met behulp van Google Maps dat ik vlakbij het station van Emmen sta. En daar moet ik langs.
Maar eerst even wat over de geschiedenis van deze belangrijke plaats: Zoals zoveel dorpen in Drenthe is Emmen van oorsprong een esdorp. Het had meerdere essen en brinken waarvan een gedeelte nog steeds aanwezig is. In een oorkonde van bisschop Andries van Cuijk uit 1139 is sprake van een hof te Emne. Het oudste gebouw is De Naobershof. Het is een oude Saksische boerderij van 1680 die aan het Noordeinde staat. De boerderij is een nationaal monument. Maar het dorp heeft meerdere monumentale Saksische boerderijen. Mede hierdoor heeft Emmen de status van beschermd dorpsgezicht.
Kijken we naar de ontwikkeling dan valt op dat Emmen relatief is gegroeid. Rond 1870, toen de turfwinning hier (ondanks de steenkool) op zijn hoogtepunt was, waren er meerdere dorpen groter dan Emmen, zoals Nieuw-Amsterdam, Erica, Klazienaveen, Zwartemeer, Barger- en Emmercompascuum. Emmen zelf bleef lange tijd een traditioneel boerendorp. Wel was Emmen het bestuurlijk centrum van de gemeente en de plek waar een deel van de elite zich vestigde.
In de eerste helft van de 20e eeuw ontwikkelde de kern Emmen zich, mede dankzij de aanleg van spoor- en tramlijnen, tot een regionaal verzorgingscentrum en met meerdere voorzieningen. Na de Tweede Wereldoorlog werd het economisch zwakke zuidoosten van Drenthe aangemerkt als ontwikkelingsgebied. Al eerder hadden bedrijven de regio en Emmen ontdekt als nog beschikbaar reservoir voor (eenvoudige) industriearbeid. Zo vestigde het Almelose confectiebedrijf Bendien in 1937 een filiaal te Emmen, dat vlak voor de Tweede Wereldoorlog al 160 personeelsleden telde. Na 1945 groeide Emmen uit tot de grootste regionale industriekern, mede dankzij de vestiging van filiaalbedrijven van meerdere textiel- en metaalfabrieken zoals Danlon en de ENKA/AKU. De industrialisatie maakte nieuwbouwwijken noodzakelijk. Deze werden op relatief grote afstand van de bestaande kern gebouwd, om landschappelijk waardevolle gebieden te behouden. Emmen wordt dan ook wel een vlinderdorp genoemd. (Bovenstaande uit meerdere bronnen opgepikt.)
En wat een aardigheid. Als ik na het station door het centrum van Emmen loop (hier wel) is het er smoordruk. Niet alleen is er (elke vrijdag) een grote markt op en rond het Marktplein, maar ook de terrassen zitten bomvol. Ik heb geen specifieke reden voor al deze drukte kunnen vinden, maar het doet erg gezellig aan. Emmen op z’n best.
Het valt nog niet mee om de N381 (Noordeind) over te steken. Ik sta daar met een aantal mensen minstens een paar minuten te wachten voor het licht voor de wandelaars op groen springt. Maar eenmaal er over loop ik op de Westenesscherstraat ook direct Emmen uit en kom na een kilometer (dat kan niet missen) bij het ‘dorp’ Westenesch. Het hoort nu bij Emmen. Er staan hier een aantal Saksische boerderijen met een rijksmonumentenstatus en dat is te zien. Het heeft een beschermd dorpsgezicht. Helaas zie ik van het ‘dorp’ zelf weinig en dus ook maar een paar aardige boerderijen.
Na Westenesch passeer ik het Oranjekanaal: Dit kanaal loopt van de Drentsche Hoofdvaart bij Hoogersmilde tot de Hoogeveensche Vaart in Klazienaveen. De aanleg van dit 44 km lange kanaal vond plaats in de periode 1852-1858 door de Drentsche Veen- en Midden-Kanaal Maatschappij (DVMKM). Deze maatschappij had naast de exploitatie van het Oranjekanaal ook de exploitatie van enkele veengebieden op het oog. Pas in 1861 werd het kanaal in gebruik genomen. De aanleg en de exploitatie gingen echter niet van een leien dakje. Reden hiervan was dat het kanaalpeil bij de uitlopers van de Hondsrug zo hoog kwam te liggen dat er een belangenconflict ontstond tussen de bevaarbaarheid van het kanaal en de ontwatering van enkele laag gelegen venen. (Ik weet niet hoe men dat heeft opgelost.) De concessie die de kanaalmaatschappij verleend was, gold voor 99 jaar. Gedurende die periode was de maatschappij verplicht het kanaal en de kunstwerken in goede staat te onderhouden. Na WO II was de DVMKM daartoe niet meer in staat. Als veenkanaal deed het toen al nauwelijks meer dienst. Dit leidde ertoe dat het Rijk het kanaal in 1953 overnam. Daarna werden er verschillende verbeteringen aangebracht. Een korte vreugd, want in 1966 ging het kanaal over naar de provincie Drenthe en in 1976 werd het voor het scheepvaartverkeer gesloten.
Het kanaal is nu speelterrein voor kinderen, want een aantal vermaakt zich daar met kleine visjes vangen met een schepnet.
Na het Oranjekanaal kom ik langs een manege en daarna bij het Noordbargerbos. Ik maak een foto van een paar zebrapaarden. Ze hebben een dek op met zebrastrepen, waarschijnlijk tegen de vliegen. Even later loop ik door het Noordbargerbos: een jong bos met daarin de grootste zwerfkei van Drenthe (langs de weg van Emmen naar Erm). De ‘Dikste Stien’ weegt minstens 55.000 kilo, maar zit niet in het Drenthepad. Kortom, ik heb hem niet gezien.
Na een mooie slinger door en langs het bos kom ik bij het viaduct onder de N34, die de Klinkmolen heet. Ik heb mijn best gedaan om te achterhalen wat een klinkmolen is. In de Dikke van Dale (daar kijk ik soms nog wel eens in) vond ik maar liefst 7 betekenissen van klink, die variëren van ‘eenvoudig sluitmiddel’ tot ‘geslachtsopening van een koe, merrie of teef’. Heb niet de indruk dat ik daarmee de naam klinkmolen kan verklaren. Maar wie het weet mag het zeggen. Je kunt zien dat Klinkmolen 2 van een later tijdstip is. Hij is modern van vormgeving en dat vind ik in dit geval niet onaardig.
Even later kom ik lans de klinkmolenbrug (het klinkt hier dus van alle kanten) die over de Sleenerstroom ligt. Hierna ga ik eerst over een fietspad en later over een zandweg door de landrijen richting Diphoorn dat even ten oosten van Sleen ligt. Hoewel het gehucht al eeuwenlang geen enkele voorziening heeft en maar 65 inwoners telt, kende het prehistorische bewoning, woonden er adellijke families en had het misschien zelfs een heus kasteel. Maar daarvoor is nog geen enkel bewijs gevonden.
Vlak voor Diphoorn staat Saak met onze bus langs de kant. Ik krijg van haar een half litertje en als ik die op heb, mag ik nog even een kleine kilometer doorlopen. “Dat is voor mij de volgende keer gemakkelijker,” zegt Saak, want ik kan hier niet keren. Braaf kom ik met een halve liter achter de knopen weer in de benen en loop wat stijfjes Diphoorn in. Halverwege het gehucht rijdt Saak mij voorbij en kan/mag ik instappen. Op naar Oldeberkoop