27 – 6 – 2023
12e Etappe Van Diphoorn naar Mantingerzand 27 km
Als ik bij het bankje midden in Diphoorn start, rijdt Saak onze bus naar een plaats even buiten dit gehucht. Daar kan ze wat gemakkelijker parkeren.
Vanaf Diphoorn lopen we naar Sleen dat op nog geen kilometer afstand ligt. De kerktoren steekt duidelijk boven het groen van de bomen uit, maar dat is geen wonder. Sleen heeft namelijk de hoogste toren van Drenthe. Het dorp was vroeger het centrum van het dingspel Zuidenveld. Een dingspel is een kerkelijke gemeente (parochie), maar ook een rechtsgebied in Drenthe. Het bestond uit een aantal buurschappen rondom een kerk. Drenthe was onderverdeeld in zes dingspelen waar drie maal per jaar ‘het ding’ werd gehouden. Hier werden de afgevaardigden voor de landsdag gekozen, werd er belasting geheven en werd er rechtgesproken, wat men hier ‘goorspraken’ noemde .
Gelukkig komen we in Sleen langs de brink met aan de overkant het monumentale gemeentehuis (1938). Het is gebouwd in de Neo-Hollandse renaissance stijl, een stijl die verwant is aan de traditie van de Delftse School. De functie van een gebouw moest tot uitdrukking komen in de vorm. Daarom werd er een groot onderscheid gemaakt in de vormgeving van woonhuizen (simpel en ingetogen) en publieke gebouwen als stadhuizen en kerken. Die moesten juist een monumentaal karakter hebben om hun functie te benadrukken.
Kenmerkend voor de Delftse School is het vrijwel uitsluitende gebruik van baksteen, brede kozijnen en erkers (veelal in lichte kleuren), hoge gootlijnen en groene hagen. De daken tussen topgevels, zijn hoog en steil en met pannen bekleed. De baksteen gevels vallen op door het gebruik van natuursteen op constructief belangrijke punten. (Om eerlijk te zijn vind ik niet alle kenmerken van deze school terug in het werkelijk prachtige oude raadhuis van Sleen. Ik kan bijvoorbeeld niet zeggen dat de raamkozijnen zo breed zijn.) In ieder geval ging je vroeger nog wel naar een raadhuis met uitstraling.
En wat ik ook leuk vind, is dat ik in Sleen weer eens ‘ouderwets’ de kerk passeer. Het is een driebeukige hallenkerk uit de 15e eeuw en maar liefst 68 meter hoog. Toch is de spits van de toren minder oud. In 1867 brandde de toren namelijk door blikseminslag uit en kwam er door geldgebrek pas in 1894 een nieuwe spits op.
Voor de kerk staat als eerbetoon een borstbeeld van dr. Jan Naarding (1903 – 1963) met de tekst: Warker veur Drenthes taol en historie. Een van oes.
Na de kerk loopt het Drenthepad even samen op met het Pieterpad. Hier moeten we eerder geweest zijn, maar om eerlijk te zijn heb ik er geen actieve herinnering aan. We komen een echtpaar tegen dat het Pieterpad loopt en we raken even met hen aan de praat. Ze hebben door een probleempje met het openbaar vervoer besloten deze etappe andersom te lopen. Aardige mensen.
Saak loopt nog met me mee tot aan de Jongbloedvaart even buiten Sleen. Daar neem ik afscheid van haar. Zij loopt daarna haar eigen ommetje en ik loop verder over een smal pad dat zo te zien meer gebruikt wordt door paarden dan door mensen. Het verwondert mij dan ook niet dat ik even later twee dames op een paard tegen kom. Ik trek me even terug in de struiken om ze te laten passeren. “Je moet wel zichtbaar blijven hoor,” hoor ik de voorste dame roepen, “want als ze je plotseling zien, kunnen ze schrikken en gaan ze misschien slaan.” Ik doe wat ze zegt en ga zo staan dat de paarden mij goed kunnen zien. Ze lopen mij rustig voorbij. “Bedankt hoor,” hoor ik één van de dames nog zeggen en dat is toch aardig.
De paarden zijn nog niet uit het zicht verdwenen als ik een appje van Saak krijg: ‘Zeiknat’. Staat onder een foto van een grote sproeier op een akker. Ze had gedacht dat de sproeier wel terug zou draaien, maar hij draaide gewoon door, zodat ze op de weg de volle laag kreeg. Ik heb haar maar terug geappt met de woorden: ‘Lekker fris’.
Het is druk vanmorgen op mijn route, want ik kom hier al het tweede echtpaar tegen, waarmee ik in gesprek raak. Zij lopen wel het Drenthepad, maar vandaag ook net als het eerste echtpaar andersom. Het is wat met het openbaar vervoer. Gelukkig heb ik daar geen last van.
Ik vervolg mijn 6 kilometer lange tocht langs bosjes, boomwallen en landerijen. Soms over een breed pad, maar vaker over ’kruip door sluip door paadjes’. Deze uitdrukking is een beetje overdreven, maar breed zijn de paden hier niet en soms moet ik bukken voor een overhangende tak. Maar het loopt er wel mooi. Groot voordeel van een pad door een boswalletje is namelijk dat je zo nu en dan een blik kunt werpen op het land er achter, waardoor je wat meer binding met de omgeving houdt.
Een paar kilometer voor Oosterhesselen kom ik bij een weg (de Schaapstreek) met een fietspad er naast. Ik ben niet de enige die daar gebruik van maakt, want er komt mij een groep van minstens veertig kinderen achterop. Ik stap maar in de berm, om zo de kinderen alle ruimte te geven. Die hebben al kletsend meer oog voor elkaar dan voor een eenzame wandelaar.
Na nog een poosje over het fietspad kom ik na het passeren van het Nieuwe Drostendiep langs De Klencke. Dit voormalige kasteel is sinds 1698 een havezathe. De eigenaar mocht deelnemen aan het landsbestuur en had een aantal rechten, zoals het jacht- en visrecht. Het huis wat er nu staat is van 1760 en het landgoed er omheen (een typisch esdorpenlandschap) wordt sinds 1961 beheerd door Natuurmonumenten. Het is niet toegankelijk en dat is te zien. Of liever gezegd dat is niet te zien, want de bewoners hebben zichzelf opgesloten achter een grote heg. Zelfs met mijn mobieltje hoog boven mijn hoofd krijg ik op de foto alleen maar het dak te zien. De bewoners zullen ongetwijfeld in een prachtig huis wonen, maar hebben zichzelf met zo’n hoge heg wel een pin op de neus gezet Het is haast een beetje triest. Overigens kan de naam Klencke duiden op een ondiepe of doorwaadbare plaats in het Drostendiep die hier langs loopt. Op een andere website vind ik nog het volgende: In 1219 werd de havezathe (moet het kasteel zijn geweest) bewoond door Hermanus Clincke. Hier valt mij iets op. Wordt de naam van de havezathe door sommige websites gelinkt aan een doorwaadbare plaats, met het gegeven dat Herman Clincke hier gewoond heeft, moet je haast tot de conclusie komen dat hij de naamgever van de (tegenwoordige) havezathe is. Maar wie het precies weet, mag het zeggen.
Even na de Klencke moet ik linksaf en kom langs een prachtig gerestaureerde boerderij met daarop de woorden ’t Tolhoes. Elk raamkozijn telt maar liefst 40 kleine raampjes en dat zie je niet zo vaak, of liever gezegd bijna nooit. Het is een sieraad voor de omgeving.
Hierna kom ik door het Klenckerveld waarvoor ik de volgende omschrijving vond: Het Klenckerveld is een prachtig heideveld met solitaire bomen, jeneverbessen en een met oude eiken omzoomde laan. En daar is geen woord van gelogen. Vooral de honderden vaak oude jeneverbessen die je hier vindt zijn uniek, want de jeneverbes is de enige boomsoort in Nederland die op de rode lijst staat. Het is in Nederland een wettelijk beschermde boom. Maar wat mooi dat ze hier op ‘t Klenckerveld nog zo talrijk aanwezig zijn.
Even later loop ik Oosterhesselen binnen. Op de website van de gemeente Coevorden (daar valt Oosterhesselen tegenwoordig onder) valt het volgende te lezen: Het eerste geschreven document waarin Oosterhesselen (als Oesterhelsel) wordt vermeldt, dateert uit 1207.
Oosterhesselen was tot 1 januari 1998 de hoofdplaats van de gelijknamige zelfstandige gemeente, die bestond uit de dorpen Gees, Oosterhesselen, Zwinderen, Geesbrug en het grootste deel van Nieuwlande.
Omdat ik het interessant en leuk vind, hierbij de verklaring van het gemeentewapen van de voormalige gemeente:
1 het kruis van het Sticht Utrecht. Dit symboliseert het feit dat Oosterhesselen een der eerste steunpunten was van het Christendom in Drenthe;
2 het wapen van de familie Clenke, stichters van de heerlijkheid De Klenke. De kleuren van het oorspronkelijke wapen waren niet meer bekend, en de kleuren zijn dus willekeurig gekozen;
3 de drie ramskoppen symboliseren het agrarische karakter van de gemeente, met name de schapenhouderij. Voor de drie dorpen, Oosterhesselen, Gees en Zwinderen ieder een kop;
4 de schildhouders duiden op de prehistorische bewoning in de gemeente.
In het dorp kom ik langs het tramwegmonument . Dit is hier geplaatst omdat Oosterhesselen dankzij de ‘Eerste Drentsche Stoomtramweg Maatschappij’ op een kruispunt van tramwegen lag. Deze reden tussen Hoogeveen en Nieuw- Amsterdam en tussen Coevorden en Assen. Ik moet hier linksaf, maar ga even naar rechts en maak een ommetje langs de kerk. Door de bomen zie je pas van dichtbij hoe hij er bij staat en dat is opvallend. De kerk en de uit de Middeleeuwen overgebleven monumentale toren zijn gescheiden. Men vermoedt dat zij in het begin van de 14e eeuw met elkaar verbonden waren. Ik maak er en foto van.
Even buiten Oosterhesselen kom ik langs een oud Jodenkerkhof dat officieel onder Gees valt. In het dorp Gees woonde in de 19e eeuw een kleine Joodse gemeenschap. Het waren nakomelingen van een Westfaalse koopman, wiens zoon zich rond 1830 in Gees vestigde. Anno 2007 is er op de begraafplaats nog slechts één grafsteen te vinden. Het is de grafsteen van het echtpaar Mozes Simons en Selina Soosman en hun dochter Roosje Simons. Mozes is de laatste van de familie die hier begraven is: in 1919. Helaas staat er geen verwijzingsbordje en door alle bomen is het kerkhof me ook niet opgevallen. Dat heb ik dus gemist.
Na een kilometer door de landerijen bereik ik het dorp Gees. Het dorp werd in 1208 voor het eerst genoemd in officiële documenten van de bisschop van Utrecht. (Maar was er waarschijnlijk al in 944) In het dorp staan nog veel Saksische boerderijen. Een deel hiervan valt onder het beschermd dorpsgezicht. Gees heeft maar weinig nieuwbouw en heeft daardoor zijn oorspronkelijk karakter goed weten te bewaren.
Nu is Gees een toeristisch dorp met nog twee grote boeren. In 1970 waren er nog negentig boeren in het dorp. Dat waren wel negentig kleintjes. In Gees wordt trouwens al geboerd sinds de prehistorie, want rondom Gees vind je celtic fields uit de IJzertijd (van 800vC. tot aan het begin van de jaartelling). Maar ook anno nu schrijft Gees geschiedenis, want een toeristische trekpleister van formaat is de werkelijk schitterende beeldentuin (ben er een paar keer geweest). Maar daar kom ik vandaag niet langs.
Wat opvalt is dat het Drenthepad het dorp Gees bijna in zijn totaliteit mee neemt en dat is geen straf. Het dorp bezit een groot aantal prachtige karakteristieke rietgedekte oude boerderijen. En wat is het dan jammer dat midden tussen al die prachtige gebouwen er ineens een grote metalen schuur staat. Ik raak er over in gesprek met een man die altijd in Gees gewoond heeft en in zijn tuintje aan het werk is. En het aardige is dat ik Stellingwarfs praot en hi’j Drents en dat het verschil nauwelijks opvalt. Als ik hem zeg dat ik het jammer vind dat er zo’n metalen schuur gebouwd is, zegt hij (vertaald): “Ja, die hebben ze er 20 à 30 jaar geleden neergezet. Daarvoor stond er een houten schuur met een rieten dak.” ‘Zonde’ denk ik. We krijgen het even over de schuur bij zijn oud boerderijtje (zie foto) die volledig gerestaureerd is, omdat het een monumentale status heeft. “Binnenin zitten nog lemen wanden van wel 200 jaar oud,” zegt de man. “En de rietdekker had er aardigheid in om er het traditionele vlechtwerk op aan te brengen.” Had voor hem niet gehoefd, maar ik vind het prachtig. Als ik hem vraag of het grote gebouw (op 50 meter afstand) vroeger een zuivelfabriek geweest is, vertelt hij mij dat hij vroeger nog op die ‘botterfabriek’ (zuivelfabriek) gewerkt heeft en dat er daarnaast een korenmalerij stond. Het blijkt allemaal keurig op de gevel te staan. Nu heeft deze voormalige fabriek de functie van Herbergier gekregen: een initiatief van de Thomasstichting en gericht op dementerende ouderen. Ik denk dat ik wel tien minuten met de man heb staan praten, maar moet verder. Ik wens de man nog een plezierige dag en hij mij.
In de dorpsstraat kom ik langs een boerderijtje met de volgende (ingekorte) tekst op de gevel: Op 3 juni 1853 ontstond er een grote brand die 10 boerderijen in de as legde. Maar liefst 14 gezinnen raakten dakloos. In de hele provincie werd een inzamelingsactie gehouden waaraan ook koning Willem III heeft bijgedragen. De plaats waar de boerderijen zijn verbrand en weer ‘nije’ (nieuwe) opgebouwd zijn heet nu de ‘Nijstad’.
Na Gees kom ik langs varkensboerderij ’t Zwien, waar men de bonte Bentheimer varkens nog heerlijk vrij laat opgroeien. Dat heeft wel wat.
Nadat ik ‘Op Bolhaar’ ben gepasseerd (een haar is een heuvel of een hoogte) loop ik parallel aan de Geeserstroom en het Loodiep. Ik kom langs het Geeserveld, loop door het heidegebied Hooge Stoep en kom door de Boswachterij Gees. De Hooge Stoep is ‘een langgerekt 70 ha groot heideveld. Er leven onder andere ringslangen, adders en gladde slangen. Roofvogels hangen boven of scheren over de heide op zoek naar voedsel. Er zitten glooiingen in het veld en het gebied grenst aan het bos en het stroomgebied van de Geeserstroom. De schrijver van deze door mij geciteerde zinnen is in ieder geval enthousiast.
Het loofbos in de boswachterij Gees is in de jaren dertig van de vorige eeuw aangelegd. De bomen moesten het stuivende zand bedwingen. Daar zijn ze bij Appelscha eerder mee begonnen. Wat opvalt is dat Staatsbosbeheer daar met machines druk aan het werk is, terwijl het broedseizoen officieel van 15 maart tot 15 juli is.
En dan kom ik bij Nieuw Balinge. Het dorp is pas rond 1900 ontstaan langs de Verlengde Middenraai. Ik citeer even hoe dat gegaan is: Na het graven van de verlengde Hoogeveensche Vaart in 1860 kwamen er ook dorpen als Noordscheschut en Nieuweroord aan het water te liggen. De vervening ging steeds verder zuidwaarts, totdat de provinciegrens werd bereikt. Het gevolg was een uitermate rechthoekig wijkenstelsel.
Ook ten noorden van de Verlengde Hoogeveensche Vaart verrezen na 1860 nederzettingen. Ten noorden van dit turf-afvoerwater werd de Middenraai gegraven en ontstond het dorp Nieuw-Balinge. Hetzelfde gebeurde met Tiendeveen, dat ook een verbinding met de Vaart kreeg. Hier ontstond een noord-oost gericht wijkenstelsel. In het verlengde van de Middenraai ontstond ver in het noorden de veenkolonie Witteveen. De N.V. Ontginningsmaatschappij Het Lantschap Drenthe ontgon hier vanaf 1925 maar liefst 1700 hectare in werkverschaffing. Hier werden boerderijen en arbeiderswoningen gebouwd. Tevens werd een 167 ha groot naaldbos aangelegd.
In Nieuw-Balinge kom ik langs de plaats waar men nog een oude kiepkar heeft staan die men gebruikt heeft bij de turfwinning. Ik hoop wel dat men de kar nog eens goed conserveert, want niet alleen de arbeid, maar ook de tijd heeft er zijn sporen op nagelaten. Daarvoor staat dit gedicht: Bloed, zweet en tranen door noeste veenarbeid
Schiep bij de mensen onderlinge saamhorigheid
Want vele sterke mannen gingen dagelijks heen
Om te zwoegen voor een toekomst en te werken in het veen
Nieuw – Balinge was geboren door inzet, verbondenheid en sterke wil
Nu na meer dan honderd jaren staan we daar nog heel graag bij stil
De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik het niet een mooi gedicht vind. Het loopt niet en ook de vrouwen werkten in het veen. Maar het is wel met het hart geschreven en vol liefde voor het dorp en zijn (vroegere) bewoners.
Na de kiepkar bereik ik al snel de Mantingerweg. Ik loop nog maar net op deze weg of ik zie in de verte al wat roods aan de kant staan. Saak staat met de bus bij de ijsbaan en zit heerlijk op een tuinstoel tegen het Mantingerveld aan, gadegeslagen door een paar stieren. Als ik vlakbij ben, komt ze in de benen en staat met een blikje bier klaar als ik op de tuinstoel ga zitten. Ik heb 27 kilometer gelopen, maar voel mij heel wat beter dan de vorige keren. Het was nu wel 10 graden koeler en heerlijk wandelweer. Volgende keer op naar Orvelte.