7e Etappe van Leekstermeer naar Glimmen, 23 km (25.7 gelopen)18 – 5 – 2023
Om goed negen uur verlaten Saak en ik ons pas aangeschaft camperbusje op het parkeerterreintje bij Camping Cnossen aan het Leekstermeer: een meer met een geschiedenis. Het leekstermeer werd ook wel het Zulthemeer of Zulthe genoemd. De meningen verschillen echter over de ouderdom. De ene mening spreekt over het ontstaan rond het jaar 1000 doordat men het veen draineerde, waardoor dat inklonk en misschien ook door de toenemende waterbelasting. Dat laatste is sowieso waar, want van de 8ste tot begin 14de eeuw was het klimaat in de hogere breedten van het noordelijk halfrond aanzienlijk zachter dan normaal. Het gevolg hiervan was dat de noordelijke ijskap en de gletsjers in de Alpen gedeeltelijk afsmolten, waardoor de zeespiegel steeg en het Leekstermeer kan zijn ontstaan doordat het ‘meer ’ het water niet meer kwijt kon.
Een andere mening is dat het meer een natuurlijke oorsprong heeft en dat het ook in de tijd van de middeleeuwen ( die begint bij 500 na Christus) al open water was. De naam Zulthemeer is volgens sommige bronnen een verwijzing naar het zout dat door overstromingen vanuit de Waddenzee in het veen werd afgezet. Feit is dat het een ondiep meer is, bijna overal tussen de 1 meter en 1 meter vijftig. Jarenlang hanteerde men daar een waterstand van min 1 meter NAP (nu -85 cm). En als je weet dat het verschil tussen eb en vloed in de Waddenzee 2 meter is, dan kun je wel nagaan dat het meer altijd al moeilijk het water kwijt kon.
Maar genoeg over het Leekstermeer. We lopen over het pas weer heropende fietspad langs de Molensloot, die verderop de Bolmertsche Gouwe genoemd wordt. In feite lopen we door het vroegere moerasgebied. We komen een vriendelijk groetende man met een hond tegen, die Saak op de terugweg naar het busje nogmaals tegen komt. Daar heeft ze later een zeer interessant gesprek mee dat ik u niet wil onthouden. (Staat een paar regels verderop.)
Nadat ik afscheid genomen heb van Saak, kom ik met wat slingers en slagen uit bij de Rodervaart, waar mijn oog direct getroffen wordt door een opvallend gebouwtje: Gemaal Rodervaart. (zie foto) De Rodervaart is in 1891 en 1892 gegraven na meer dan 50 jaar gesteggel. De vaart is aangelegd voor de afwatering, maar ook om het vervoer over water naar Groningen makkelijker te maken. Hij had dus een dubbelfunctie.
Op dat moment loopt Saak richting De Meerweg langs landerijen die behoren bij de natuurboerderij Eytemaheert. De man met hond vertelt haar dat de eigenaar van die boerderij een aantal stukken plas-dras heeft staan en dat er daar dit jaar wel twintig paar kievitten en grutto’s hun jongen hebben grootgebracht. Vrijwilligers hebben die plas-dras stukken met een paar laag bij de grondse schrikdraden afgeschermd, zodat de vos er niet bij komt. ( Ik kan natuurlijk niet verifiëren of zijn verhaal waar is,) Ook vertelde hij haar dat aan de andere kant van het fietspad, waar het natuurgebied is, geen enkele grutto groot geworden is. Alles is daar volgens hem opgevreten door de vossen.
Ik loop na de Rodervaart over de Sandebuursedijk en de Kruiskamp naar Roderwolde. Deze plaats vierde in 1989 haar 850 jarig bestaan. De plaats die midden in een veenontginning ligt, werd ooit verplaatst. Dat had alles te maken met de inklinking van het landschap, toen men in de 10e eeuw begon met het graven van kanalen om het veengebied toegankelijker te maken. Hoeveel die inklinking hier heeft doorgezet is mij niet bekend, maar wat wel bekend is dat 3 meter geen uitzondering is. Het mag duidelijk zijn dat dat ernstige gevolgen had voor de waterhuishouding. Uit een proefschrift van Jeroen Zomer lees ik: ‘In de Kop van Drenthe vonden de wegzakkende boeren een bijzondere oplossing: zij verstevigden en verhoogden hun huisplaatsen met leem en kwelderplaggen: de bekende veenterpen. Opmerkelijk is verder dat al heel vroeg sprake was van een verregaande samenwerking tussen Drenten, Groningers en Friezen. Gezamenlijk legden zij in de 12e eeuw namelijk een tientallen kilometers lange dijk aan die liep van Roderwolde in de Kop van Drenthe via Langewold in het Groninger Westerkwartier tot aan Dokkum in Noordoost-Friesland.’
Dat Roderwolde ooit werd verplaatst is te zien aan de begraafplaats die bijna een kilometer buiten het dorp ligt. De kerk die er midden in lag, staat nu in het nieuwe centrum. De eerste vermelding van het dorp is in 1139 als Roterwolde. De plaatsnaam duidt op het feit dat het in of bij een bosgebied bij Roden ligt.
Roderwolde ligt aan de oude wegverbinding van Roden naar de stad Groningen. Door de aanleg van de nieuwe weg tussen Peize en Groningen aan het eind van de negentiende eeuw verloor het dorp deze functie.
In het dorp kom ik langs het café Het Rode Hert, dat sinds 2019 een muziekcafé en geluidsstudio is. In de zomermaanden is het terras van 11 tot 6 geopend met regelmatig een muzikale gast. Ik heb niet kunnen achterhalen hoe oud het huidige pand is, maar wel dat het maar liefst vier eeuwen als pleisterplaats heeft gediend. Tot de aanleg van de Hooiweg in 1934 was het dorp soms moeilijk bereikbaar, omdat de enige verbinding met de stad Groningen, de Roderdijk ’s winters door alle kuilen en waterplassen bijna onbegaanbaar was.
Ik passeer de kleine witte Jacobskerk die werd gebouwd in 1831. Voor de bouw van het spitse torentje werd destijds gebruikgemaakt van de stenen van de middeleeuwse kerk die 500 meter verderop stond. Van het oude kerkgebouw zijn alleen nog het zandstenen doopvont uit 1560, de kerkklok uit 1634 en de kerkbeker uit 1651 bewaard gebleven.
En dan kom ik langs de werkelijk prachtige molen ‘Woldzigt’. De molen is van 1852 en in de zijvleugels woonden de molenaar en de knecht met hun gezin. De molen was ingericht om koolzaad-, raapzaad- en lijnzaadolie te slaan (op de begane grond) en kon op de stellinghoogte koren tot meel vermalen. Er is nu een graanmuseum in gevestigd. Sinds 2016 is het Drentse Landschap de eigenaar.
Voor mensen die geïnteresseerd zijn in genealogie en ook een beetje in de geschiedenis van Oldeberkoop toch nog even het volgende: Tot mijn verrassing vond ik bij het zoeken naar de geschiedenis van Roderwolde in een uitgave van De Kleibosch het volgende: Op een dag in maart 1792 was er groot kabaal bij het huis van schulte Jan Willinge in Peize. ( Een schulte is een rechterlijke functionaris op lokaal niveau.) Mensen hadden gezien dat knechten van Jan Coenders van Idsinga van de Waalborg in Roderwolde fuiken en visnetten in het Peizerdiep geplaatst hadden, terwijl iedereen wist dat dit verboden was. Willinge ontstak in grote woede en stuurde twee schippers en een arbeider op pad om onmiddellijk een eind te maken aan deze illegale visserij.
Laat deze Jan Willinge nu de oomzegger zijn van Ludolph Jan Willinge (ook een poos schulte), die de stamvader wordt van de Willinges en de Willinge Prinsen in mijn dorp Oldeberkoop.
Ludolph Jan Willinge, geboren 26-10-1721 in Peize, overleden 12-2-1803 in Oldeberkoop. Gehuwd 4-7-1754 in Oldeberkoop met Johanna Gezina Hubbelink, geboren 1727 in Oldeberkoop (op Hemelvaartsdag), overleden 10-7-1760 in Oldeberkoop, dochter van Albartus Hubbelink en Anna Barbara van Loon.
Na Roderwolde kom ik al snel bij een soort driesprong. Op de hoek staat een groot bord met zitbanken. Het bord geeft mij informatie over De Onlanden, een vrij nieuw natuurgebied dat onder andere rondom het Leekstermeer ligt, maar ook een stuk oostelijker. Het is ingesteld als wateropvanggebied om de stad Groningen droog te houden. De Onlanden betekent dat het al een nat en laag gebied was, dat in de Middeleeuwen werd ontwatert en in cultuur gebracht. Maar het bleef in de winter slecht begaanbaar. De mensen woonden er toen op veenterpen, om de voeten nog een beetje droog te houden.
Ik passeer het Peizerdiep, een stokoude beek, die zuidelijker het Lieversche Diep heet. Het zorgt voor de afwatering van de hogere zandgronden van Drenthe.
Na het Peizerdiep loop ik meer dan vijf kilometer door het lage gedeelte van Drenthe. Daarbij passeer ik het oude Tolhuis bij het buurtschap Peizerwold. Het pand werd in 1884 gebouwd aan de Groningerweg. Op een paneel aan de gevel zijn de toltarieven van destijds nog te lezen. Ik weet dat omdat ik dat heb opgezocht, want van het Tolhuis krijg ik bijna niks te zien. Je gaat daar namelijk met een tunnel (2019) onder de N372 door en passeert zo ongemerkt dat oude Tolhuis. In de tunnel is trouwens wel en mooie wandschildering aangebracht. Mooi in zijn eenvoud en een zegen bij al dat geklieder in veel andere tunnels.
Omdat het veengebied hier in de 12e eeuw werd ontgonnen, zal toen ook de buurtschap Peizerwold ontstaan zijn. Haar naam heeft het waarschijnlijk te danken aan het feit dat dit bij een bos nabij Peize was gelegen.
Een kilometer voor Eelderwolde kom ik in een gebied dat mede gevormd is door het (oude) Eelderdiep. Het is een prachtig natuurgebied en ik ben niet de enige die daarvan geniet. Het fietspad wordt hier namelijk niet allen druk bezocht door fietsers , maar vooral ook door hardlopers, die soms een haast melijwekkend tempo aanhouden en op een manier hardlopen die voor elke fysiotherapeut aanleiding zou zijn de desbetreffende persoon ernstig af te raden om te proberen de degeneratie van het lichaam op zo’n geforceerde manier tegen te houden. Nee, er zijn niet veel hardlopende schuifelaars die nog een enigszins soepele tred hebben. Maar goed, ik loop waarschijnlijk ook niet meer als een jonge hinde ook al heb ik het hardlopen al jaren terug afgezworen. Tiiden hawwe tiiden zeggen de Friezen en voor deze keer ben ik het volledig met hen eens.
Nadat ik vlak voor Eelderwolde even een blik geworpen heb in het schuurtje van boswachter Bart (van Natuurmonumenten en vooral ingericht voor kinderen) kom ik bij het Omgelegde Eelderdiep.
Daar sla ik rechtsaf en loop enige kilometers langs dit Diep over een niet altijd even gemakkelijk te belopen gras- zandpad.
Eelderwolde is gelegen op de noordelijke uitloper van de Rug van Tynaarlo.
De rug van Tynaarloo (tussen Tynaarlo en Eelderwolde) loopt parallel aan de Hondsrug en de Rolderrug. Andere dorpen en buurtschappen die zich op de heuvelrug bevinden zijn o.a. Yde, Eelde en Paterswolde. Het hoogste punt bevindt zich bij Tynaarlo, op ongeveer 11 meter boven NAP. De rug is, net als de Hondsrug en de Rolderrug ontstaan in de Saalien, door de ijsbergen die toen over het land schoven. Het vormt de waterscheiding tussen de Drentsche Aa en het Eelderdiep.
Rond 1850 telde Eelderwolde zes huizen en boerderijen. Via de Hooiweg (nu Madijk) was het verbonden met Groningen en Eelde. In 1870 werden de nieuwe Groningerweg en Veenweg geopend, waardoor Eelderwolde een wegdorp is geworden. Is mij niet opgevallen.
Nadat ik de Goudkust van Eelderwolde (aan de overkant van het Diep) achter me gelaten heb, valt het me pas op hoe weinig mensen van dit gras-zandpad gebruik maken. Terwijl het aan de zuidkant van het Diep een en al drukte is met fietsers, kom ik aan de noordkant geen mens tegen.
Na een paar kilometer kom ik bij een brug en zie een bankje aan de overkant staan. Daar nuttig ik mijn chocolademelk. En dan heb ik geluk. Weer iets te veel koersend op de route-aanduiding van het Drenthepad wil ik na de chocolademelk mijn weg vervolgen. Maar als ik op de brug ben, zie ik dat er achterop een bord een pijl naar rechts staat. Omdat ik toch wat in verwarring ben, besluit ik de tekst van het routeboekje even nauwgezet door te nemen. En ja hoor, daar staat letterlijk: ‘bij bocht naar rechts van water en pad linksaf over de brug en meteen weer rechtsaf’. Maar een aanduiding op het zand-graspad is er echt niet te vinden, zodat ik mij deze bijna vergissing niet al te zwaar aanreken.
Even later kom ik over de weg Schelfhorst. Het is ook de naam van een buurtschap waar vroeger een versterkte boerderij lag. De naam is samengesteld uit a) schelfe, schilfe = bies en horst = hoogte of b) schelf, scheluwe = scheef en horst = hoogte. De betekenis kan dan zijn: a) met biezen begroeide hoogte of b) scheve horst, hoogte. De boerderij werd al vermeld in 1538, maar is rond 1800 afgebroken.
En weer ontbreken er aanduidingen van het Drenthepad en loop ik (nu wel) een paar honderd meter verkeerd. Gelukkig heb ik het snel in de gaten en loop terug om door het hek van landgoed De Braak de route te vervolgen. En daar kom ik ‘een bekende’ tegen. Landgoed De Braak is namelijk aangelegd door de beroemde tuinarchitect Roodbaard in de zogenaamde Engelse landschapsstijl. Het is een mooi pad waar ik op loop en weer mis ik een afslag. Het wordt eentonig. Gelukkig zijn de afstanden hier niet groot en met enig geluk en echt niet met wijsheid (de routeaanwijzingen zij hier niet bepaald dik gezaaid) kom ik toch nog bij de berceau, waar ik volgens mijn boekje doorheen had moeten komen. ( Een berceau is een pad waarbij aan beide zijden heggen staan, die aan de bovenzijde met elkaar zijn verbonden, zodat een soort tunnel ontstaat.)
Na het passeren van een alleraardigst vijvertje, slinger ik mij een weg naar het Friesche Veen: een klein meertje bij Paterswolde, dat in de 18e en 19e eeuw is ontstaan door veenafgraving. Maar voor ik daar ben valt mijn oog op een bordje met daarop de aanduiding dat er een routewijziging is. Als ik echter mijn kaart bestudeer zie ik dat ik weer uitkom op de weg die ik kort van tevoren ben overgestoken, de Hoofdweg van Paterswolde. Daar heb ik geen zin in en ik besluit de wijziging aan mijn wandelschoen te lappen en waag het er op. Het valt mij op dat er nog meer mensen het pad pal langs het Friese Veen nemen en dat stelt mij gerust. Toch kan ik het niet laten om een paar mensen die ik tegen kom te vragen of ik verder kan lopen of dat ik straks terug moet. Dat hoeft volgens de vriendelijke meneer en mevrouw niet. “Maar het kan zijn dat de dijk is afgesloten.” Maar ik kan volgens hen sowieso op de N861 komen. Ik zie het wel. Ik loop verder langs het Friese Veen waar men aan de oostoever tussen 1918 en 1930 stadsvuil gestort heeft. Daardoor heeft dat gebied de naam Het Blik gekregen.
Als ik het noordoostelijke punt van de route om het Friese Veen bereikt heb en bij de dijk kom die langs Polder het Oosterland loopt, geven keurige routebordjes aan dat ik hier rechtsaf moet. Waarom die routeomleiding er stond is mij een raadsel. Na de dijk loop ik met een grote slinger door een poldergebied met de namen: Polder het Oosterland, Polder Lappenvoort en de Glimmer Polder die ten oosten van Lappenvoort ligt. De beide eerste polders liggen in het gebied van de benedenloop van de Drentsche Aa (hier de Oude Aa genoemd) en zijn in 2004 ingericht voor het tijdelijk bergen van water tijdens hoogwater.
Door al die lage gebieden mag je haast stellen dat de kop van Drenthe een waterhoofd heeft en om eerlijk te zijn is dat voor mij verrassend. Niet heel Drenthe ligt dus hoog en op het Drents Plateau: een hoogvlakte, die zo’n tien tot twintig meter boven het zeeniveau ligt. Ik wist dat niet.
Na een pittige wandeling van meerdere kilometers door poldergebied kom ik eindelijk weer door een stukje bos: de Vosbergen. Dit is een landgoed met een museum (met maar liefst 800 oude muziekinstrumenten), een grafheuvel en een pinetum (dat is een naaldbomentuin waarin uitsluitend of hoofdzakelijk coniferen zijn aangeplant). Men noemt dat ook wel eens een arboretum: een bomentuin. Arbor is in het latijn ‘boom’. Moest ik wel even opzoeken. Maar om eerlijk te zijn heb ik er niets van gezien. Wel kom ik nog door een klein sterrebosje. Sterrenbossen vormen een element uit de barokke tuinarchitectuur en raakten in de achttiende eeuw in zwang. Ik mag aannemen dat dit bosje al behoorlijk oud is.
Na het sterrebosje loop ik richting het Noordwillemskanaal en zie ik links van mij ons camperbusje in de verte al staan. Saak zit heerlijk op een ligstoel in het zonnetje en als ik er ben krijg ik een heerlijk gekoeld pilsje uit het koelkastje. Wat een luxe. Volgende keer op naar Anloo