20 – 4 – 2023
4e etappe Van de Bosweg bij Wateren naar het Fochteloërveen 24 km
Het is vijf voor negen als wij na de koffie op het parkeerplaatsje langs de Bosweg, bij natuurcamping De Oude Willem, onze rugzakken omdoen en op pad gaan. Deze camping en ook de verderop gelegen straat hebben hun naam te danken aan een herder met de naam Oude Willem, die in de 19e eeuw in dit gebied zijn schapen zou hebben laten grazen. De ontginningsmaatschappij “Het Oude Willemsveld”, heeft het gebied in de eerste helft van de 20e eeuw ontgonnen.
Als we de Bosweg oversteken komen we in het Dieverveld dat hoort bij het Drents Friese Wold: Met meer dan zesduizend hectare is het Nationaal Park Drents-Friese Wold een van de grootste aaneengesloten natuurgebieden van ons land. Het gebied is ruwweg tussen de dorpen Appelscha, Noordwolde, Diever en Hoogersmilde gelegen.
We wandelen verder door het Dieverveld dat in 2021 nog gespreksonderwerp was in de Raad van State. De oorzaak was dat Vermillion daar tot 2034 3,16 miljard kubieke meter gas uit de bodem wil halen. (Ter vergelijking: de maximale hoeveelheid gas die in 1976 uit het Groningenveld werd gewonnen, was 87,74 miljard Nm3 in 1976.) Ondanks de protesten van o.a. de gemeente Westerveld gaat die gaswinning door. Wat zeker is, is dat het een heel stuk kleinschaliger is dan de winning in Groningen.
We lopen over brede paden, tot ons plotseling de weg wordt versperd door talloze omgevallen bomen . Sommigen zijn door een storm een paar meter boven de grond afgeknapt en liggen er zo te zien al minstens een jaar, zo niet langer. We moeten wel een paar honderd meter door het bos slalommen voor we weer gebruik kunnen maken van het pad. Als ik daarna een splinternieuw paaltje tegen kom met de tekst: Hier wordt gewerkt aan een wandelnetwerk, schud ik mijn hoofd en denk: ‘Wel nieuwe paaltjes plaatsen, maar niet de rotzooi opruimen. Laat ze daar maar eens mee beginnen.’
We lopen langs het Noordsveen, een prachtige plas midden in het bos waaruit (waarschijnlijk) veen gebaggeld is.
Niet lang daarna passeren wij de Tilgrup. Ik kan het niet laten om een foto te maken van een Oppervlakte Water meetpunt. Mijn schoonzus Wieke heeft een paar jaar door heel Friesland zulke (grondwater)meetpunten mogen controleren. Een bijna jaloersmakende baan omdat ze daardoor in de mooiste natuurgebieden kwam.
Aardig is het om te vermelden dat de Tilgrup, die in het midden van de 20ste eeuw werd gekanaliseerd, nog niet zo lang geleden samen met de bovenloop van de Vledder Aa weer in oude luister is hersteld. Nu slingeren ze weer door het landschap en gaat het water weer zijn eigen weg.
Na nog een halve kilometer door het bos, komen we weer bij de Bosweg. Saak loopt terug naar haar auto en ik steek de weg over. Ik mag nog een kilometer door het bos voor ik in de buurt van de Ganzenpoel ( mogelijk een pingoruïne) een groot heideveld bereik. Daar loop ik dwars doorheen en dat is prachtig. Onderweg zie ik dat oude dennen of larixen zijn geringd en nu als dode staken waarschijnlijk letterlijk een broeinest zijn voor allerlei insecten. Dood hout leeft is een slogan die hier voor gebruikt wordt en bovendien zorg je er zo voor dat de heide er onder blijft groeien.
Na een ‘geitenpaadje’ door de heide kom ik op een recht pad, waarbij ik weer eens geconfronteerd wordt met een rund. Het dier staat mij rustig aan te kijken als ik hem of haar (niet op gelet) passeer. Wat opvalt is dat deze geen hoorns heeft. Dan moet het wel een galloway zijn, want die hebben geen hoorns.
Aan het eind van het bijna rechte pad kom ik bij het gebied De Stoevert (een gebiedje waar ik geen informatie over heb gevonden, maar waar wel de eerste begroeide zandheuvels zichtbaar zijn.)
Nadat ik de Meeuwenpoel ben gepasseerd zie ik tot mijn verrassing een nachtkraal voor de heideschapen. Op een bordje, met daarop een indrukwekkende hond lees ik dat de schapen hier ’s nachts achter een wolf-werend raster worden gezet en dat deze zowel overdag als ’s nachts ook nog eens worden beschermd door ‘kuddebeschermingshonden’. Dit zijn berghonden uit de Maremmen in Italië. Vandaag is er geen hond te zien en zelfs geen schaap en omdat ik ook geen problemen heb met betrekking tot de kudde (staat op het bord), hoef ik ook geen contact op te nemen met de herder Erika Visser, die keurig met een telefoonnummer wordt vermeld.
Ik kom in het gebied Aeckingerbroek, dat als de oorsprong van de Vledder Aa wordt gezien. Ik zou zeggen eerst van de Tilgrup en daarna van de Vledder Aa. Op de kaart zien we dat niet, maar als ik de hoogtekaart er even bij pak dan lijkt dat wel te kloppen: Het heidegebied tot aan de Ganzenpoel ligt duidelijk lager dan de omgeving waardoor het water ongetwijfeld zijn weg naar de Tilgrup gevonden heeft. Vroeger was het Aekingerbroek een nat voedselrijk gebied met veel bijzondere plant- en diersoorten zoals zonnedauw en heikikker. In de 19e eeuw werd het gebied ontwatert en bemest voor de landbouw. Er is van alles aan gedaan om de oude situatie weer te herstellen. Ik kan niet beoordelen of dat goed gelukt is, maar het oogt niet als een moerasachtig gebied.
Lopend over een fietspad kom ik bij de uitkijktoren die uitkijkt over het Aekingerbroek, de Grenspoel en het Aeckingerzand.
Mijn oog valt op een voor mij nieuw informatiebord waarop is aangegeven dat het gebied bij de Grenspoel een rol speelde in de Tweede Wereldoorlog. De Joodse familie Lezer zat hier ondergedoken in een schaftkeet van Staatsbosbeheer, die verstopt was in de jonge maar dichte bossen bij de Grenspoel. De familie kreeg vooral hulp van de boswachters Albert en Arend Oosting, die daar vlakbij woonden en de familie maar liefst 22 maanden voorzag van eten en drinken. Tegen het eind van de oorlog kregen ze nog gezelschap van een paar andere onderduikers. Het is mooi dat de Historische Vereniging Appelscha dit ook belangrijk vond en daarover een informatiebord heeft geplaatst. Hulde!! Wat er niet opstaat, is de grote brand die hier bewust door de Duitsers is aangestoken om de onderduikers letterlijk uit te roken. Dat is dus gelukkig niet gelukt. Het gevolg van deze brand was wel dat het gebied de kale Duinen een stuk groter werd.
Maar hoe komt Appelscha aan zijn Kale Duinen: De soms wel 5 meter dikke zandlaag is in de laatste ijstijd door de wind aangevoerd. Al in de IJzertijd werd het gebied rond het Aekingerzand bewoond. Later liet men schapen en rundvee grazen op de heidevelden. De mest uit de stallen vermengd met heideplaggen werd gebruikt als mest voor de ‘essen’: hoog gelegen akkers. De heidevelden werden zo intensief gebruikt dat er kale plekken ontstonden waar het zand ging stuiven. Rond 1850 bedreigden enorme zandhopen de dorpen en akkers in de buurt en werden de eerste grove dennen gepland om het stuiven tegen te gaan. Omdat veel bomen doodgingen door de droogte, werd hier de Vlielander methode geïntroduceerd: bij elk boompje begroef men een turf, die het water langer vasthield. In het hele gebied zijn zo maar liefst 20 miljoen bomen geplant.
Rond 1900 kwam er langzaamaan een einde aan de bemesting met heideplaggen door de opkomst van kunstmest. De zandvlakten en heidevelden werden steeds meer bebost en zo ontstond het Drents-Friese Wold. Vanaf 1990 is rondom het Aekingerzand weer veel bos gekapt, zodat de wind het stuifzandgebied open kan houden.
Voor ik de toren aan de rand van de Kale Duinen beklim, lees ik nog even het informatiebordje bij de trap dat aangeeft dat de toren in 1995 is gebouwd door leerlingen van het Bijzonder Jeugdwerk Aekinga uit Appelscha met larixhout uit eigen boswachterij. Dat hebben ze in ieder geval goed gedaan, want de toren heeft het al bijna 30 jaar volgehouden en waarschijnlijk wel tienduizenden bezoekers mogen verwelkomen. Maar nu ben ik de enige.
Ik beklim de uitkijktoren en maak foto’s van de omgeving. Hoewel ik er al veel vaker ben geweest, blijft het een prachtige plek om van de omgeving te genieten. Wel betrapte ik mijzelf er op dat ik bij het bestijgen van de trap goed oplette of er ook loszittende en of verwijderde planken zijn. In de krant had ik namelijk al tweemaal gelezen dat iemand of een groepje het voorzien heeft op zulke torens en de boel daar vernielen. Los van het feit dat het levensgevaarlijk is, is het voor mij ook onbegrijpelijk.
Na mijn bezoekje aan de toren loop ik min of meer om de echte Kale Duinen heen. Het is er prachtig, maar ik mis de aanblik van het grootste kale gebied. Net als ik bedenk dat ik het in mijn verhaal over de Begroeide Duinen moet hebben, kom ik toch nog bij stuifduin met bovenop een bankje. Daar nuttig ik, genietend van het landschap, mijn chocomel voor ik mijn weg vervolg. Het rulle pad slingert prachtig door het gebied. En ook al loopt het er zwaar en weet ik op een bepaald moment echt niet waar ik mij in het gebied bevind, ik blijf van dit gebied genieten. En ach, de bordjes van het Drenthepad wijzen mij keurig waar ik langs moet lopen en dan moet het goed komen. En dus bereik ik na goed drie kilometer banjeren zonder omwegen het bos bij Appelscha.
In dit bos, met o.a. een Openlucht Theater, loop ik langs de 26 meter hoge Bosberg, waarop de nieuwe uitkijktoren door het geboomte niet zichtbaar is. Hij is me tenminste niet opgevallen. Het is een prachtige plek en ook het hoogste punt op het vaste land van Friesland. En dat het al jaren een toeristische trekpleister is, mag blijken uit het volgende citaat dat uit de Gids voor Reizenden uit 1877 komt: ‘Het is een geschikte plaats om er zich op het heete van den dag zeer landelijk te legeren, vooral wanneer men wat “koude keuken” heeft mede genomen.’ Er werd al vroeg een theekoepel op geplaatst, die in 1903 plaats maakte voor een dertien meter hoge houten uitkijktoren. Deze werd hier geplaatst door Staatsbosbeheer. En net als rond 1800 de Bosberg zelf, werd de toren voor de kadastrale metingen gebruikt. In 1920 werd de houten toren al weer vervangen, maar ook die bleef niet lang staan. Want in 1933 werd er een twintig meter hoge ijzeren uitkijktoren geplaatst. Dit was eigenlijk een elektriciteitsmast. In de oorlog was deze permanent bezet. Na de oorlog werd de toren niet alleen door de BB (Bescherming Bevolking) gebruikt maar ook door de bosbrandweer van Staatsbosbeheer.
In 2016 kreeg de Bosberg weer een nieuwe toren. Toen deze 33 meter hoge Bosbergtoren werd gebouwd, bleek een oude sage, die verhaalt dat er onder de berg een grote eikenboom groeit, op waarheid te berusten. De boom moet wel een 300 jaar oud zijn. Hier en daar steken er takken uit de berg, die dus vastzitten aan een enorme eikenboom. Door deze ontdekking werd de plaats van de nieuwe toren nog een beetje opgeschoven. De roestbruine schubben van de toren refereren aan de stam van een dennenboom. De bordessen van de wenteltrap zijn verbonden met uitzichtbalkons, die er vanaf de buitenkant uitzien als afgezaagde takken. Maar je moet er echt naar toe lopen om hem beter te kunnen zien en dat heb ik deze dag niet gedaan.
Helaas loopt het Drenthepad ook niet langs de beroemde zandvlakte (de Zandbergen genoemd) vlakbij Appelscha, waar men vanaf 1859 de beroemde bergfeesten organiseerde. Voor meer informatie zie mijn boek Banjeren.
Ik kom vlakbij de Boerestreek uit en zie op de rotonde een prachtig beeld van Hein Mader (zie foto). Daarna moet ik door het Smidslaantje met vooral oude nieuwbouw. Voor ik bij de Opsterlandse Compagnonsvaart kom. Hier moet ik rechtsaf. Al in 1630 is men begonnen met het graven van deze vaart, die bijna 200 jaar later pas Appelscha bereikte Daarna heeft het nog tot 1894 geduurd, voordat deze werd aangesloten op de Drentse Hoofdvaart met de aanleg van de Damsluis.
Na een paar honderd meter ga ik bij een voetgangersbruggetje linksaf en vervolg even later mijn weg over de Eerste Wijk. De wijken zijn hier aangelegd om de turf die men bij het huidige Ravenswoud won, met platbodems bij de vaart te krijgen. Ik passeer het ontroerende beeldje ‘Het boek’, dat er staat omdat daar drie jonge jongens tijdens de melkstaking als wraak door de Duitse bezetters op 4 mei 1943 zijn doodgeschoten.
Doorlopend kom ik bij de brug van Ravenswoud (een monument) en loop rechtdoor naar de Compagnonsbossen. Toen de vervening rond Ravenswoud was voltooid, legde men er tussen 1883 en 1908 productiebossen aan met vooral dennen. Deze dennen werden gebruikt in de mijnbouw en er was toen veel vraag naar dennenhout. Omdat de ‘De Compagnons der Opsterlandse en Stellingwerver Veenen en Vaerten’ het daar in de tijd van de vervening voor het zeggen hadden, werden de bossen De Compagnonsbossen genoemd.
In de buurt van het Plantsoen, zo heet het noordelijkste puntje van de Compagnonsbossen, kun je als wandelaar kiezen voor een ommetje , dat je naar de prachtige uitkijktoren van Ravenswoud brengt. De toren die officieel ‘Stairway to Heaven heet’, die naam is hem door de ontwerper Dick de Haan gegeven, heeft de vorm van een periscoop en wordt ook wel de Zeven genoemd. Bovenin heb je een prachtig uitzicht over het Fochteloërveen en als je daar bent heb je kans om zelfs de kraanvogel waar te nemen. Maar omdat ik er al tig keer geweest ben, laat ik ook deze toren rechts liggen en loop langs de Lycklamavaart (genoemd naar één van de oud-eigenaren) en door een stuk nieuwe natuur naar de weg met de naam Fochtelooërveen (met dubbel o).
Eenmaal op deze weg, kom ik nog langs een observatiehut bij de Brunstingerplas. Ze hebben er een lint voor gespannen, want hij is gesloten. Jammer. Wel vind ik daar nog een klein monumentje voor de patatkar van Sijke en Gerrit de Jong die hier maar liefst bijna zestig jaar gestaan hebben. Dat is inderdaad een prestatie van formaat.
Het is dan nog maar een paar honderd meter naar de parkeerplaats bij het Fochteloërveen, mijn eindstation voor vandaag. Hoewel de laatste kilometers mijn enkel weer begon op te spelen, is de pijn deze keer beduidend minder dan de vorige keer. Het blijft een beetje vervelend, maar hoop dat ik er definitief van af kom. OP de parkeerplaats staat Saak mij al op te wachten. We hebben namelijk tijdelijk maar één auto omdat ik de mijne al heb ingeruild op een kampeerbusje. Maar die hebben we nog niet. Volgende keer op naar Norg.