
8- 6- 2023
8e etappe van Glimmen naar Anloo 24,5 km
Het is kwart over negen als we ons camperbusje aan de westkant van het Noord Willemskanaal bij Glimmen parkeren. Echt vroeg hoeven we niet vandaag, want na afloop gaan we naar een camping in de buurt van Anloo. We hebben dus alle tijd. Als we de rugzakken omgedaan hebben, is het maar een honderd meter of we staan voor Het Noord Willemskanaal, dat vernoemd is naar koning Willem III: Het is de scheepvaartverbinding tussen de Drentsche Hoofdvaart ten westen van Assen (Asserwijk) en de stad Groningen Hoewel de meeste vaarwegen in Nederland zijn aangelegd door overheden, is het Noord-Willemskanaal aangelegd door een commerciële onderneming, de Noordwillemskanaal-Maatschappij. In 1861 werd het kanaal voor de scheepvaart opengesteld.
Kortom, de brug is open en samen met een paar dames staan we daar een paar minuutjes te wachten voor de brug weer dicht gaat. Je moet daar wel een beetje geduld hebben, want de boot die gepasseerd is, is al bijna uit het zicht verdwenen (beetje overdreven) voor de brug dicht gaat en de rode lichten gedoofd zijn. Gelukkig hebben we de tijd aan onszelf en lopen even later met een boog om het dorp Glimmen heen. Het dorp op de Hondsrug is van oorsprong een brinkdorp en ontstond in de vroege middeleeuwen. In de 12e eeuw wordt Glemmene voor het eerst genoemd in een oorkonde. Glimmen had vroeger een eigen marke, d.w.z. dat de boeren zelf veel zaken (vooral het beheer van de gemeenschappelijke gronden) in het dorp konden regelen. Het dorp ligt aan de Rijksstraatweg, een oude heirweg: dit is een oude Romeinse langeafstandsweg. (Heir is een Oud-Nederlands woord voor leger.)
Ik kom langs een informatiebord met daarop een fietsroute en een bloemrijk betoog over de schoonheid van het landschap. Ik citeer: U bent in het prachtige landgoederenlandschap op de grens van het stroomdallandschap van de Drentsche Aa. Het Nationaal beek- en esdorpenlandschap drentsche Aa is in West-Europa het best bewaarde geheim in zijn soort. (Rare zin, maar niet door mij bedacht.) Sinds december 2002 is het gebied één van de twintig Nationale Parken en sinds 2007 ook één van de twintig Nationale Landschappen van Nederland. En dan volgt er nog verhaal over een bijzonder buitenhuis uit de 16e eeuw. Bij zulke enthousiaste verhalen over landgoederen staat nooit dat ze vaak over de ruggen van de arbeiders tot stand zijn gekomen, want als je daar rekening mee houdt, is het toch vaak iets minder mooi. Neemt niet weg dat ik ook geniet ‘met dank aan de adel’ van de soms prachtige huizen en landgoederen. Architectonisch vaak opvallend en de landgoederen zijn vaak vanuit een bepaalde landschapsvisie ontwikkeld. Kom daar maar eens om vandaag-de-dag. Maar omdat ik niet langs het ‘bijzondere buitenhuis’ kom laat ik het hier verder maar bij.
Even later passeer ik bij Glimmen een opvallend ornament uit het niet eens zo verre verleden. Toch zie je ze bijna nergens meer: een opvallend gele praatpaal van de ANWB. Ik heb trouwens niet de indruk dat deze nog werkt. Ik heb even opgezocht hoe het met die praatpalen is gegaan: In 1955 werden de eerste bakjes met een telefoon langs de weg geplaatst. De eerste op de Afsluitdijk. Die heetten bij mijn weten nog gewoon praatpaal. Daarna kregen we in 1960 de Duitse paal en in 1967 De Kletskop, maar dat was geen succes. De praatpalen die in 1970 door Philips gemaakt werden heetten gewoon de Eindhovense Paal. Een paal met één drukknop waarvan er maar liefst 1500 werden geplaatst. Het laatste model (zie foto) werd in 1994 geïntroduceerd en heeft het tot 2017 volgehouden. Dit model heette het Konijn, ongetwijfeld door de grote oren. Maar genoeg over de praatpaal.
Ten oosten van Glimmen neem ik afscheid van Saak en loop even later bij Blankeweer (hier lag vroeger een versterking) tussen twee mooie gemetselde palen door, met daarop De Poll: De Poll, vroeger De Pol genaamd, is een landgoed aan de Pollselaan. Het landgoed ligt in het dal van de Drentsche Aa. Op het landgoed ligt nu een golfbaan en ik zie dat een paar oudere dames verwoede pogingen doen de golfbal in de hole te krijgen. Dat mislukt evenals de foto’s die ik ervan heb geprobeerd te maken.
Op de Pollselaan kom ik zes mensen met oranje hesjes tegen die mij druk pratend tegemoet lopen. Ik schaar het maar onder werkoverleg. Als ik even later bij een informatietafel een kopje koffie drink, rijden de oranje hesjes mij in drie auto’s voorbij. Dat doen ze gelukkig rustig, want het zandpad stuift door de droogte ‘als de ziekte’.
Na de koffie loop ik over de Duinweg min of meer langs het Noordlaarderbosch, met aan mijn linkerhand eerst het Nivonhuis De Hondsrug en later een aantal alleraardigste stulpjes. Een man in een badjas zit midden in zijn tuin naar iets te staren. Normaal gesproken steek ik vaak de hand op en zeg dan: “Môge”. Dat doe ik nu maar niet. De man is aan het mediteren of volledig in beslag genomen door iets wat ik niet zie.
Na de Duinweg passeer ik op een paar honderd meter het hunebed ’Noordlaren’. Maar door de afstand en de dichte bladeren heb ik daar zelfs geen glimp van mogen opvangen. Wel is het een ‘uniek’ hunebed, omdat deze ‘grafkamer’ niet in Drenthe, maar in Groningen ligt. Ik heb overigens sterk het vermoeden dat de bouwers hiervan niet op de hoogte waren toen ze ‘per ongeluk’ dit hunebed in het latere Groningen bouwden en niet in het huidige Drenthe. Want als ze dat wel geweten hadden, hadden ze dat natuurlijk noooooit gedaan. Want wie wil er nu ‘boven’ (in) Groningen onder een deksteen komen te liggen. Het blijven intrigerende bouwwerken, waarbij je je nog steeds afvraagt hoe ze dat voor elkaar gekregen hebben: De hunebedden in Nederland zijn megalithische (stenen) grafheuvels, die gemaakt zijn in de nieuwe steentijd, het Neolithicum (van 11.000 tot 2200 voor Christus. Ze zijn gebouwd tussen 3400 – 2850 vC. door de mensen van de Trechterbekercultuur. Dat waren jagers-verzamelaars-boeren.
Bij Midlaren passeer ik op en steenworp afstand het dubbel hunbebed Steenakker. Maar ook hier loopt het Drenthepad er net niet langs. Bovendien ligt het verscholen achter een paar huisjes, zodat ook dit hunebed niet door mij gefotografeerd wordt.
In Midlaren kom ik in een bocht van de Groningerstraat, langs de eeuwenoude linde (zie foto), waar ze in Midlaren trots op zijn. De boom is (volgens de geleerden) van rond 1700 en heeft dus heel wat meegemaakt. Het dorp was van oudsher een gemeenschap van kleine boeren, boerenarbeiders en ambachtslieden. Dat is nu niet meer zo. Wel vind je nog een landgoed. Het oorspronkelijke gebouw ging in 1942 door brand verloren. In 2008 is het herbouwd.
Na Midlaren kom ik al snel bij de oever van het Zuidlaardermeer, een 540 ha groot meer met daarnaast nog 120 ha aan oeverlanden. Het heeft een interessante geschiedenis, die ik u niet wil onthouden: Dacht men vroeger dat het meer duizenden jaren oud was, recente onderzoeken hebben uitgewezen dat het meer pas in de Middeleeuwen is ontstaan. De rivier de Hunze meanderde toen door een groot veengebied. Rond het jaar 1000 lagen er al enkele ondiepe meren van beperkte omvang in het gebied. In de periode rond 1200 vonden veel overstromingen plaats, zoals de Allerheiligenvloed in 1170, de Sint-Nicolaasvloed in 1196, de Stormvloed van 1214, de Sint-Marcellusvloed in 1219, de Stormvloed van 1220 en de Stormvloed van 1221. Deze overstromingen leidden bij vloed tot de afzetting van mariene klei in het Zuidlaardermeer en mogelijk ook tot verstoring van de afvoer. Het water kon daardoor niet meer weg langs de noordzijde door de aanwezigheid van moerassen en doordat er een broekbos was ontstaan. Ook de bedijkingen in de benedenloop, al vanaf ongeveer de 11e eeuw, zorgden er voor dat de waterstand hoger werd. In de loop der tijd klonk het veen rond de Hunze op natuurlijke wijze steeds verder in, terwijl tegelijkertijd veen werd weggeslagen als gevolg van de stroming van de rivier. Daarbij waren de monniken van het klooster van Aduard vóór 1284 aan zuidzijde van het meer (bij De Groeve) bezig met het kanaliseren van de Hunze, waardoor stroomafwaarts de waterafvoer werd verstoord. Het gevolg van al deze processen was het ontstaan van een meer rond de oevers van de Hunze. Interessant is dat in de bodem van het meer hier en daar keien worden gevonden, waarvan men vermoedt dat dit overblijfselen zijn van wegen die door het gebied liepen toen dit nog begaanbaar veengebied was.
Bij Meerzicht aan het het Zuidlaardermeer moet ik rechtsaf en loop daarna met een bocht richting De Groeve. Op het smalle fietspad naar het Havenkanaal (het dorp De Groeve laat ik links liggen) fietsten mij vrolijk bellend een man en een vrouw voorbij (ongeveer van mijn leeftijd schat ik in) die even later voor de vrij steile brug over het kanaal staan. De vrouw komt met haar fiets niet bij de brug omhoog en dus stapt de man af en duwt zowel de fiets als de vrouw de brug op. Uit piëteit heb ik er maar geen foto van gemaakt, maar om eerlijk te zijn was het best een koddig gezicht. Ik ben ondertussen voor het kanaal rechtsaf geslagen en maak daarna nog wel een foto van de brug en de daarachter gelegen molen van De Groeve met de naam De Boezemvriend. Deze heeft vanaf 1871 tot in de jaren dertig de polder Zuidlaren droog gemalen. Gelukkig is de molen in 1962 en later in 1990 gerestaureerd en is die nu eigendom van de gemeente Tynaarloo.
Lopend over de grasoever van het Havenkanaal (de stille kant) richting Zuidlaren, zie ik al snel dat ook dat dorp een molen heeft. Ik loop er zelfs vlak voor langs. Het blijkt molen De Wachter te zijn, een prachtige Stellingmolen met een dubbelfunctie: er werd zowel olie geslagen als koren gemalen. De molen is van 1851 en sinds 1989 in handen van Stichting Koren– en Oliemolen De Wachter. Daarvoor had de molenmaker Medendorp al vanaf 1968 de molen weer gerestaureerd nadat die in 1950 zijn functie had verloren. Er is nu een museum in gevestigd met naast werkende stoommachines en een maalderij een smederij, een bakkerij en een oud kruidenierswinkeltje. Verder vindt men er een klompenmakerij en een tentoonstelling met oude gebruiksvoorwerpen etc. En last but not least vindt men hier het originele beeld van Berend Botje, van het bekende liedje: Berend Botje ging uit varen, mat zijn scheepje naar Zuidlaren. De weg is recht, de weg is krom, nooit kwam Berend Botje weerom. Etc.
Na ‘De Wachter’ kom ik even later langs Havezathe Laarwoude uit de 17e eeuw. Het ligt helemaal verscholen achter bomen en struiken en dat is jammer. Ik zie er dus niks van. Ook kom ik langs de plaats waar de Prins Bernard Hoeve stond. Honderdduizenden hebben die plaats bezocht toen er nog diverse vakbeurzen werden georganiseerd. Helaas ging het bedrijf failliet en is het gebouw in 2016 gesloopt. Wat rest is een kale vlakte, waar ik om eerlijk te zijn zo aan voorbij loop. Op Google Earth zag ik later dat er niets meer van het gebouw over is , maar dat de infrastructuur met de honderden parkeerplaatsen er nog altijd ligt. Maar het kan zijn dat die beelden verouderd zijn.
Hierna kom ik langs de Brink Zuidzijde. Hier werd van oudsher het vee verzameld. Een overblijfsel van dat verzamelen is de beroemde paardenmarkt die elke derde dinsdag van oktober in Zuidlaren gehouden wordt. Overigens heeft Zuidlaren maar liefst 7 brinken en als al die brinken gebruikt zijn om de schapen te verzamelen, dan waren dat er duizenden.
Bij een bosgebied kom ik langs de psychiatrische kliniek Dennenoord. Deze staat hier al sinds 1895. En weer valt het mij op dat men vroeger veel meer investeerde in de schoonheid van een pand dan tegenwoordig (zie foto). Hoe triest de reden ook was om daar zo’n pand neer te zetten, er zijn kosten nog moeite gespaard om het een prachtige uitstraling te geven. Een trieste gebeurtenis vond er in de oorlog plaats: In de nacht van 27 op 28 maart 1945 vertrok een trein met goederenwagons van het station in Vries met maar liefst 528 patiënten van Dennenoord naar de psychiatrische inrichting in Franeker. Ze moesten van de Duitsers vertrekken omdat de gebouwen dienst gingen doen als oorlogshospitaal. De tocht wordt omschreven als een helletocht en een indringend beeld (zie foto) geeft de wanhoop bij de patiënten weer.
Even later loop ik langs Westlaren, een voormalig dorp dat is ontstaan na de vestiging van de psychiatrische inrichting. Het is nu een woonwijk van Zuidlaren geworden.
Hierna kom ik al snel bij de uitspanning De Drentsche Aa, die ook aan de Drentsche Aa ligt. Ik ben hier op bekend terrein, want hier begon mijn 12e etappe van het Groot Frieslandpad. Een kleine vier kilometer volgt het Drentepad dezelfde route en dat is geen straf. Oorspronkelijk had Schipborg de naam ‘Borck’ of ‘Borch’, hetgeen wijst op de aanwezigheid van een versterkte boerderij. Het is een oud dorpje dat al in de vroege Middeleeuwen is ontstaan. Rond het jaar 900 waren er 6 boerderijen. Rond 1300 waren er 10, een aantal dat tot 1900 niet meer is veranderd. Het inwoneraantal lag gedurende deze hele periode vermoedelijk niet boven de 80. Schipborg was vanaf het ontstaan een onderdeel van het ‘kerspel’ (kerkgemeente) Anloo en behoort vanaf 1998 tot de gemeente Aa en Hunze. Het ligt aan de oostoever van het Schipborgse Diep, maar dat is gewoon de Drentsche Aa. (Met dank aan Schipborg.info/geschiedenis.)
Met de beek de Drentsche Aa hebben ik vandaag niets te maken al loop ik er bij de uitspanning De Drentsche Aa toch nog even naar toe om er een foto te maken. Het valt me nu pas op dat de brug een naam heeft: de Johannes Hovenkampbrug. Hij zat in het verzet en werd op 29 jarige leeftijd in 1943 gefussilleerd op de Leusderheide. Mooi dat men hem in 2021 met zijn naam voor het bruggetje herdenkt.
Na de Borgweg kom ik op de Holle Drift. Ook Schipborg ontkomt niet aan de vakantiehuisjes en op de Holle Drift was men toen ik het Groot Frieslandpad liep druk bezig om het verharde pad te verlengen, zodat er nog meer huisjes bij gebouwd kunnen worden. Maar eigenlijk is de benaming huisjes verkeerd. Het zijn complete eengezinswoningen die tegenwoordig als vakantiehuis worden verhuurd en het is dan ook geen wonder dat steeds meer mensen daar op een handige manier gebruik van maken om er permanent te wonen. En met het huidige woningtekort kan ik hen geen ongelijk geven. Aan het eind van de nieuwe bestrating, duik ik de landerijen in en loop ik over de esch van Schipborg. Na een bospassage Strubben/Kniphorsterbosch kom ik bij een militair oefenterrein, waar de infanterie ongetwijfeld veel geoefend heeft in het nemen van barrières zoals rioolbuizen en schuttingen. Maar omdat er totaal geen slijtplekken in het gras te zien zijn, heb ik niet de indruk dat daar nog veelvuldig gebruik van gemaakt wordt. Liep ik bij het Groot Frieslandpad (volgens het boekje) nog langs een schietterrein, in het Drenthepad-boekje wordt daar niet (meer) over gesproken. Helaas mis ik hier de afslag over het heideterrein en merk dat pas als ik bijna tegen de N34 aan loop. Het is gelukkig nauwelijks om en het duurt dan ook maar even of ik zit weer op de route. Het blijft uitkijken geblazen. Ik loop langs De Strubben en daarna door het Kniphorstbosch. (Strubben zijn eikenbosjes en het Kniphorstbosch is vernoemd naar een familie Kniphorst.) Volgens een informatiebordje liggen er hunebedden, tientallen grafheuvels, bomkraters en stokoude karrensporen. Om dat allemaal te zien moet je ongetwijfeld wat afwijken van de route, en hoewel ik dat gedaan heb, heb ik niks gezien.
Als ik op de Bosweg uit kom, herinner ik mij dat ik daar tijdens mijn wandeling van het Groot Frieslandpad rechtuit moest. Het Drenthepad gaat hier rechtsaf. En ja hoor, prompt zie ik een grafheuvel. Ik maak er een foto van, al weet ik ook wel dat grafheuvels bepaald geen zeldzaamheid zijn in Drenthe.
Na het Kniphorstbosch kom ik uit op de Noorderesch van Anloo en even later bij het kerkhof waar Saak met ons busje staat met daarin een heerlijk gekoeld pilsje. Op naar de camping en morgen verder naar Borger.




















































