3 mei 2023
6 Van Langelo naar Leekstermeer 25km (22km officieel)
We zijn de laatste tijd vroeg aan de wandel, want ook deze keer is het nog voor negen uur als we na de koffie de autodeur achter ons dichtslaan en bij de Onlandsdijk op pad gaan. Hoewel we van het het Drenthepad niet door Langelo gaat, zijn we er op weg hier naar toe doorgereden. Daardoor hebben we toch een mooi beeld gekregen van dit ruim opgezette dorp met hier en daar prachtige oude boerderijtjes. Het blijkt ook nog eens stokoud dorp te zijn met op dit moment ongeveer 225 inwoners. Het esdorp is al in de vroege middeleeuwen ontstaan. De meeste kenmerken zijn nog aanwezig: zo lopen er twee beekjes, het Groote Diep en het daarin uitmondende Oostervoortsche Diep. In het beekdal hier rondom zijn de drassige groenlanden (Langelose Stukken en de Broeklanden) nog goed herkenbaar.Bij het dorp Langelo bevindt zich een grote installatie van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) waar aardgas ondergronds in een oud gasveld (er kan maar liefst 6 miljard kubieke meter gas in) opgeslagen wordt. Dit gas kan gebruikt worden als de vraag groter is dan wat in de gasvelden elders wordt geproduceerd. Waarvan acte.
Na de Onlandsdijk lopen we over de Osbroeksweg langs een gebied dat als Broekland op de kaart is aangegeven. (Een broek is een laaggelegen gebied dat nat blijft door kwel of overstroomt omdat het vlakbij een rivier of beek ligt.)Het gebied grenst aan het Oostervoortsche Diep. Wat opvalt is dat er zo te zien veel cultuurgrond teruggegeven is aan de natuur. Aan onze linkerhand liggen prachtige bollenvelden en aan onze rechterhand zien we een kudde Schotse hooglanders in een veld met veel pitrussen.
We komen bij de Lieverseweg die verderop de Zuidesch heet. Na het passeren van het Oostervoortsche Diep neem ik afscheid van Saak die over de Lieverseweg terug loopt naar haar auto. Ik loop nog even door en sla na 500 meter linksaf. Ik moet door twee hekjes, die zo zijn gemaakt dat je je er haast door moet wurmen om verder te kunnen. (Je doet het hekje open, gaat in de ruimte er naast staan en doet het hekje weer dicht voor je verder kunt. Het is een constructie die ik nog niet zo vaak ben tegen gekomen.) Ik loop om de Zuidesch van Lieveren heen die hier keurig de bochten van het Lieversche Diep volgt. Ik vind het prachtig en maak een foto van het bruggetje dat over dat Diep ligt. Het zijn plaatjes, die het wandelen tot een lust voor het oog maken.
Hierna kom ik bij de Alteveerse Bossen, die de zuidkant vormen van het Mensingerbos. Alteveer is een buurtschap die pas is ontstaan rond 1830. Toen pas kwamen er de eerste bewoners in keten en plaggenhutten wonen. Maar het kan verkeren, want tegen het eind van de twintigste eeuw is het een populair buitengebied geworden om te wonen. Maar desondanks heeft het zijn plattelandskarakter behouden. Nabij is ook de Holveen , wat een restant is van grotere veenplas. In de winter fungeert deze als de ijsbaan van Alteveer en Roderesch. De naam Alteveer komt zeer waarschijnlijk van een Drentse uitdrukking zoals: ‘I’J bint aal te ver’. (Je bent steeds te ver.) In tegenstelling tot het nabijgelegen dorp Altena wat (in het Drents vertaald) kan worden uitgelegd als: ‘Al te nao’ (Steeds te dicht bij). Altena is dan ook daadwerkelijk dichterbij grotere plaatsen als Roden en Peize dan Alteveer. Ik vond het te leuk om dat hier niet te citeren
Roderesch is ook min of meer een buurtschap en telt nog geen 200 inwoners. Het heeft een vergelijkbare ontwikkeling als de buurtschap Alteveer: De eerste zes huizen van Roderesch dateren uit 1850 en werden bewoond door arme boeren die zich bezighielden met het ontginnen van heide. Het dorpje ontstond rond 1900. De bebouwing concentreerde zich aanvankelijk in de buurt van de lagere school, die ook door leerlingen uit Alteveer en Steenbergen werd bezocht. Weten we dat, met dank aan Wikipedia ook weer.
Even later loop ik door het Mensingebos, Het is een boscomplex (175 ha) met stukken van verschillende ouderdom, dat behoort bij het landgoed Mensinge. Het landgoed inclusief graslanden (113 ha) en het heideterrein Moltmakersstuk (7 ha), is met uitzondering van de havezate en bijgebouwen nu eigendom van Staatsbosbeheer.
De oudste bossen liggen direct ten zuiden en oosten van de havezate en dateren van rond 1790. De zuidwestelijke bosgedeelten (Alteveersebos) dateren uit de periode 1910 en 1920. Het vochtige heideterrein Moltmakersstuk is botanisch van belang: daar groeien o.a. de Klokjesgentiaan, Wolfsklauw en Beenbreek. Het is een natuurlijke laagte, een stroet genoemd, die richting Lieversche Diep afwatert. (Stroet betekent moersassig in het Oudfries.) Hier vindt na de Rodermarkt (4e dinsdag van september) het spel blokgooien plaats. Dit spel is in 2015 toegevoegd aan de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed in Nederland. Bij het spel probeer je met zelfgemaakte aluminium kogels (of jeu de boulesballen) anderen af te gooien of een houten blok te raken met daarop plastic fiches. Als ik dat zo lees is het een variant van het zogenaamde pikschieten dat tot voor kort in het Blauwe Bos bij Haulerwijk werd beoefend.En verder lees ik: De bossen vormen een rijk natuurgebied met statige eiken- en beukenlanen en een keur aan zangvogels zoals de roodborst, zanglijster en zwartkop. Het Mensingebos behoort tot de betere vleermuisgebieden van Noord-Nederland. Kortom, een interessant gebied. Als ik bij een kruising op een picknickbank plaats neem om even wat te drinken, zie ik plotseling overal mensen wandelen. Ook komt er iemand met een hondje aan lopen, waarmee ik in gesprek raak. “Het is hier maar druk vandaag,” zeg ik. “Ja, het bos wordt veel gebruikt door mensen met een hond,” is zijn antwoord, “want honden mogen hier los rondlopen.” Op dat moment ziet deze hondenbezitter blijkbaar wat bekends, want hij zegt plotseling: “Nu zie ik het. Oldeberkoop of niet soms.” “Dat klopt, maar wie ben jij als ik vragen mag?” Om kort te gaan ik ontmoet daar midden in het Mensingebos mijn oud-buurjongen Tjeerd Kooistra, die ik in meer dan vijftig jaar niet heb gezien. Tjeerd is vijf jaar jonger dan ik ben en dus van een ‘andere generatie dorpsjeugd’. We lopen even samen op en hebben elkaar, dat mag duidelijk zijn, best wel wat te vertellen. Het is een aangenaam gesprek, maar omdat ik door het Oude Vaartse Bos (met een mooi ven) moet en hij rechtuit loopt, komt daar abrupt een eind aan. We wensen elkaar nog een plezierige wandeling en ik loop richting het ven dat daar prachtig in het bos ligt (zie foto). Dit ven was de favoriete plek van de kunstschilder Coenraad Kymmell, die vaak op de havezathe Mensinghe te vinden was (zie informatie verderop). Vroeger lag het midden in de heide, maar zo rond 1820 is Jan Wilmsonn Kymmell hier met het inplanten van bomen begonnen. Het vennetje, nu midden in het bos, is een pingoruïne.
Als ik het vennetje achter me laat kom ik al snel weer bij het pad waarop ik afscheid heb genomen van Tjeerd. Hij is in geen velden of wegen meer te zien.
Niet lang daarna kom ik bij de Mensingheweg. Na een paar honderd meter over een fietspad, steek ik de weg over en zie links van mij plotseling een opvallend gebouw. Het blijkt de voormalige Kapteyn Sterrenwacht te zijn. Hier stond in de jaren ’70 van de 20e eeuw een 61cm-telescoop, die later verplaatst is naar het Planetron in Dwingeloo. Het gebouw is vernoemd naar de Groninger hoogleraar sterrenkunde en theoretische mechanica Jacobus Cornelius Kapteyn (1851-1922).Ooit sleutelden knappe koppen (o.a. Wubbo Ockels) hier aan telescopen en meetinstrumenten. Straks is de voormalige Sterrenwacht in Roden een luxe appartementencomplex.
En ja hoor, even verderop zie ik mijn oud-buurjongen Tjeerd weer. Een losloper zoals ik kan blijkbaar sneller dan een wandelaar met een hondje. Zo’n hond heeft het ook smoordruk onderweg, want niet alleen tilt hij regelmatig zijn poot op, hij snuffelt voor mijn gevoel aan elke boom of struik. In ieder geval, zo zie je elkaar meer dan vijftig jaar niet en zo kom je elkaar in een half uur tweemaal tegen. Tjeerd heeft de auto bij de vistrappen in het Peizerdiep staan, zegt hij, en daar moet ik ook langs. En weer praten we honderduit. We lopen langs het Sterrenbos van Roden en zien er dus niks van. Sterrebossen zijn echter wel interessante bossen en daarom toch even wat achtergrond informatie over dit bos: In het Sterrenbos staan majestueuze eiken en beuken uit de periode 1840-1860. Vroeger heette dit ‘het oude bos’. De lange rechte paden die naar het midden lopen (hier wel acht) waren speciaal aangelegd voor de jacht. (Als je in het midden van het bos stond, kon je het wild dat door drijvers werd opgejaagd op die paden beschieten. Je had daardoor meer kans.) Maar ook gold de regel, des te meer paden in een bos, des te groter het aanzien van het landgoed.
We lopen langs het Lieversche Diep dat na de vistrappen het Peizer Diep heet. Wat mij opvalt in Drenthe is dat men de beken daar vaak meerdere namen heeft gegeven. Het lijkt wel of elk zichzelf respecterend dorp daar gemeend heeft recht te hebben op de naamgeving van de beek die er langs loopt. Ik vind het maar verwarrend.
Nadat ik bij de in 2018 aangelegde vistrappen voor de tweede maal afscheid van Tjeerd heb genomen, loop ik nog een poos langs het Peizerdiep dat gelukkig niet als een strak lint in het landschap ligt. Wel valt op dat het Peizerdiep een stuk breder is dan het Lieversche Diep. Of hij daadwerkelijk gekanaliseerd is, heb ik niet kunnen vinden. Wel weet ik uit het Dagblad van het Noorden van 20 juli 1933 dat men op dat moment druk bezig is met het maken van een kade langs het Peizerdiep. Een van de betekenissen van kanalisatie is: het bevaarbaar maken van een rivier. Ik ga er maar van uit dat men dat in 1933 van plan was.
Het is een genoegen om langs deze licht slingerende ‘rivier’ door de landerijen te lopen. Het is mooi weer en het is er heerlijk rustig. Dat laatste is tot nu toe het kenmerk van het Drenthepad. Op een paar uitzonderingen na hoor je overal de vogels zingen, de wind die door riet, struiken of bomen waait en last but not least je eigen voetstappen. Ik geniet.
Bij een brede sloot met de naam Steenbergerloop moet ik linksaf al is er een alternatieve route die rechtuit gaat. Ik volg de officiële route en mag maar liefst 1,5 km langs deze brede sloot lopen met halverwege een alleraardigste stuw waar het water vrolijk klaterend overheen stroomt. Ik loop echt een ommetje, want ik kom weer uit op de Mensingheweg. Maar voor ik daar ben, maak ik nog een foto van een nieuwsgierig paard, dat mij eerst strak aankijkt, maar als ik de foto neem zijn hoofd weg draait. Hij zal wel gedacht hebben: ‘in het kader van de privacywet ben ik hier niet van gediend.’
Eenmaal weer op de Mensingheweg is het niet ver meer naar de havezathe Mensinghe. Het eerste wat me daar opvalt is een klein gebouwtje op een groot veld. Het blijkt een zeshoekige stenen duiventil te zijn en dat is heel bijzonder. In Drenthe vind je welgeteld maar één stenen exemplaar en die staat hier. Het is volgens een bordje vermoedelijk gebouwd in de achttiende eeuw. Maar het is zeer waarschijnlijk dat er hier al ver voor die tijd duiven werden gehouden. Een vroegere bewoner van Mensinge, Johan van Ewsumm jaagde namelijk met valken, waarbij de duiven werden gebruikt om te lokken en als levend aas. In de 19e eeuw had men toestemming om 200 duiven te houden. Wat opvalt is dat het veldje met de duiventil de Doevekamp heet. In Oldeberkoop hebben we namelijk ook een duiventil en die staat ook op een Doevekamp, al zeggen we er daar in het Stellingwarfs Doevekaampe tegen.
Maar genoeg over de duiventil, want hierna wordt mijn aandacht getrokken door een aantal opvallende gebouwen, waaronder de vroegere havezathe: De eerste vermelding is in 1381 als een leengoed van de Bisschop van Utrecht. Rond 1728 krijgt het huis de vorm die het nu nog heeft. Van 1818 tot 1985 is Mensinge eigendom van de familie Kymmell. In dat jaar wordt het landgoed verkocht aan de toenmalige gemeente Roden en vanaf 1988 ingericht als museum. Het is geheel ingericht met de oorspronkelijke inventaris. Ook is er een collectie eeuwenoud porselein te zien.
Maar voor dat alles heb ik geen tijd en omdat ik het museum niet ga bezoeken loop ik per ongeluk om de havezathe heen, terwijl ik ook binnendoor had gekund.
Niet veel later loop ik langs een drukke weg met een grote camping en een hertenkamp . De camping heet Ot en Sien en dat is niet toevallig. Maar laat ik beginnen iets over de geschiedenis van Roden te vertellen: Het dorp Roden (het vijfde dorp van Drenthe) is net als zoveel Drentse dorpen een esdorp. Bekend is dat het al in 1139 een dochterkerk had van de Bonifatiuskerk van Vries. De huidige Catharinakerk werd gebouwd in de 13e eeuw en gewijd aan de heilige Catharina. Het koor (het achterste gedeelte) stamt uit de vijftiende eeuw. Roden was jarenlang een boerengemeenschap waar men zich tussen 1600 en 1850 vooral met de hopteelt bezig hield . De hop ging na de oogst naar de bierbrouwerijen in Groningen. Het dorp telt nu zo’n 14600 inwoners. Voor de liefhebbers nog even wat informatie over de heilige Catharina. Ik kende haar in ieder geval niet: Haar naam is afgeleid van het Griekse woord katharos dat “rein” of “zuiver” betekent. Zij was volgens de legende een intellectuele maagd die in Alexandrië (Egypte) vijftig heidense filosofen overtroefde en tot het christelijk geloof bekeerde. Zij zou in het begin van de 4e eeuw de marteldood zijn gestorven. Haar feestdag is 25 november.
Opvallend is dat dat aantal inwoners van Roden de laatste tien jaar gelijk gebleven is, terwijl het aantal Nederlanders in die periode met meer dan een miljoen toegenomen is. Ik heb daar geen verklaring voor kunnen vinden.
Hoewel het Drenthepad niet langs De Brink loopt is het wel aardig om te vermelden dat daar een beeld staat van Ot en Sien. De schrijver van Ot en Sien is namelijk Hendericus Scheepstra die in Roden werd geboren. Een man die op het succes van Ot en Sien meeliftte was de schilder Cornelis Jetzes, die de illustraties bij Ot en Sien maakte en niet te vergeten de afbeeldingen bij het leesplankje met het Aap , noot, Mies. Ook maakte hij diverse schoolplaten. Ik weet niet of het toeval is, maar in Roden vind je ook een speelgoedmuseum.
Het voelt een beetje gek aan dat het Drenthepad hier midden door een begraafplaats loopt. Ik heb sterk de indruk dat dit door uitbreiding van de begraafplaats is gekomen. Daarna loop je rechttoe, rechtaan door de bebouwing. Maar daar merk je weinig van. Ik loop namelijk langs een sloot met aardige bruggetjes en er staan overal struikjes. Alleen het laatste gedeelte van Roden loop je echt langs de huizen.
Als ik na een dikke twee kilometer bij een snelweg uitkom heb ik het dorp achter me gelaten en loop even later langs een bos met een paar vlonderpaden. Men noemt dat in mijn boekje een ‘knuppelpad’, terwijl de vlonders zo te zien van hardhouten planken gemaakt zijn. Het valt op dat er planken tussen zitten die behoorlijk krom getrokken zijn en je dus steeds moet uitkijken waar je loopt. Maar het is een mooi pad en uitkijken moet je altijd.
Hierna kom ik op een breed half verhard pad met een schelpenpaadje er langs en een opvallend natuurlijk ‘kunstwerk’. Een volledig holle boom ligt daar langs het pad (zie foto).
Na het ‘knuppelpad’ loop ik langs nog een paar bossen en bosjes en kom zo bij een vennetje met de intrigerende naam Vagevuur: Dit prachtige vennetje in Het Natuurschoon (zo heet dat gebied) is één van de oudste nog herkenbare elementen in deze omgeving. In een resolutie van Gedeputeerde Staten van Groningen van 8 augustus 1626, dus tijdens de 80-jarige oorlog, wordt al gesproken van een garnizoen op ‘het fort Vegevuir’. Later heeft het vennetje de naam “Vagevuur” gekregen en wordt de nabijgelegen boerderij ‘Veghevuir’ genoemd. Het vennetje Vagevuur is een prachtig voorbeeld van (alweer) een pingoruïne. De stobben die soms bij laag water boven het water uitstaken zijn in het jaar 2000 verwijderd. Ze bleken na een C14-onderzoek bijna 8000 jaar oud te zijn.
En dan loop ik verkeerd. Ik moet rechtsaf, maar omdat dat bij het vennetje geleidelijk gaat, heb ik niet door dat ik daar al rechtsaf geslagen ben. Dus doe ik dat bij de eerstvolgende driesprong. Mijn kaartbeeld is even totaal verkeerd en dus ga ik op de Vagevuurselaan rechtsaf in plaats van linksaf. Als ik echter het bos uitloop in plaats van in loop, begin ik argwaan te krijgen. Een allervriendelijkste mevrouw met een hondje wijst mij op de kaart in mijn wandelboekje aan waar ik mij op dat moment bevind. “Ik loop wel even met u mee,” zegt de vriendelijke vrouw en wijst mij het pad aan waar ik net ben uitgekomen. Als u hier rechtuit loopt langs het huis Veghevuir en dan zit u weer op de route.” Dat klopt.
Nadat ik het huis ben gepasseerd kom ik inderdaad weer bij een bosje met daarin tot mijn verrassing een diepe kom met water en wat bankjes er om heen. Het lijkt wel een bomkrater, maar dan wel een hele grote.
Na dit ommetje kom ik even verderop langs de achterkant van een bank. Nieuwsgierig spring ik over een niet al te breed slootje en zie dat de bank de Meester Posthuma bank heet. Thuis lees ik op internet dat meester Wieger Posthuma, oud-hoofd van de Openbare Lagere School in Nietap was en op 24 december 1921 één van de oprichters van de Vereniging Natuurschoon (de eigenaar van dit gebied). Hij was de eerste voorzitter van deze vereniging. Meester Posthuma was ook de eerste voorzitter van de buurtschap Nietap-Terheijl.
En dan duurt het maar even of ik loop via Nietap het dorp Leek binnen. Om eerlijk te zijn was ik nog nooit in het centrum van Leek geweest. Het dorp heeft in ieder geval veel voorzieningen. Ik kan niet zeggen dat ik het mooi vind, maar het is best een grote plaats. In tegenstelling met Roden is Leek namelijk wel behoorlijk gegroeid de laatste tien jaar. Het aantal inwoners is hier met 793 personen gestegen van 11.100 in 2013 tot 11.893 in 2022.
Echt oud is het dorp niet, want ik lees op Wikipedia: Leek is ontstaan bij de schans die er in de Tachtigjarige Oorlog werd aangelegd. De naam is ontleend aan de beek de Lek (of Leke) en heet op kaarten uit het midden van de 19e eeuw nog “De Leek”. De plaats wordt ook nu nog wel De Leek genoemd. De inwoners van Leek noemt men Leeksters.
Door de poort van Nienoord, met daarvoor een prachtig bankje dat mij aan de beroemde Catalaanse architect Gaudi doet denken. (Antoni Gaudí i Cornet ontwierp rond 1900 markante gebouwen en objecten, vooral in Barcelona, waarvan de Sagrada Família het bekendste is. Hij wordt beschouwd als een grondlegger van de organische architectuur.) Ook is hij bekend van zijn mozaiekkunst
Nienoord zelf is een landgoed waar al vanaf 1524 de voormalige borg Nienoord stond. Op die plek staat nu een 19e-eeuws landhuis. Op het landgoed vind je het Nationaal Rijtuigmuseum, het Zwemkasteel, een camping en het Familiepark Nienoord. Een toeristische trekpleister van formaat en Nienoord is absoluut een mooi gebouw (zie foto).
Het Drenthepad loopt er helemaal omheen en dus krijg ik ook een glimp te zien van het familiepark met diverse speeltoestellen.Nadat iknog door een bosje gekomen ben met heel veel omgewaaide bomen (blijkbaar wortelen ze hier niet diep), kom ik bij het Leekster Hoofddiep. Over een mooi bruggetje maak ik de oversteek en moet daarna over de kade richting het Leekstermeer. Saak zit daar na een familiebezoek in leek al bij Camping Cnossen een paar uur op mij te wachten. Na een appje besluit ze om mij tegemoet te lopen. Verkeerd lopen is hier bijna onmogelijk, al is de aanduiding op de camping summier. We komen elkaar dan ook keurig op het pad naar de camping tegen en samen lopen we het laatste stuk van mijn tocht. Het valt op dat het een grote camping is, waar waar hard gewerkt wordt aan de uitbreiding. Als we bij de auto komen staan daar ook een paar fietsers, een ouder echtpaar, die twijfelen of ze het afgesloten fietspad zullen volgen. Als er iemand over het fietspad aan komt fietsen lijkt het er op dat dat mogelijk is, maar die helpt hen uit de droom. “Ik ben maar terug gegaan,” zegt de man. Het lijkt wel klaar, maar ze zijn er nog wel aan het werk. Het oudere echtpaar weet genoeg en fietst over een niet al te druk weggetje richting Leutingewolde bij Roden. Het fietspad is nog tot 15 mei afgesloten, dus maar even kijken wat ik volgende week doe. Nu eerst op naar huis