28 september 2021
Dit is mijn elfde verslag van het Elfstedenpad voor wandelliefhebbers.
Het is al tien uur geweest als ik boven Marrum op een klein landweggetje uit de auto stap en mij begeef op het graspad dat bijna parallel aan de kustlijn door het landschap loopt. Omdat ik vrees dat het pad nog nat is van de dauw heb ik mijn nieuwe wandelschoenen aangetrokken omdat die in tegenstelling tot mij Lowa’s waterdicht zijn. Maar na nog geen vijfhonderd meter begint mijn oude blessure op te spelen en krijg ik weer last van mijn rechterkuit. Ik snap er niets van omdat ik nauwelijks kan geloven dat dat nu door de nieuwe schoenen komt. Thuis heb ik er al een aantal rondjes van zo’n drie kilometer mee gelopen en had ik ook geen centje pijn. Maar nu dus weer wel. Ik baal stevig, omdat ik twee etappes voor de boeg heb met een overnachting in Dokkum. Gelukkig wordt de pijn lang zo erg niet als in de vorige etappe, toen ik letterlijk als een oude kerel van 71 zo ‘krebenterig’ (dat is Stellingwarfs voor ietwat mank lopen) als de pest, mij bijna voortsleepte om nog vooruit te komen. Want hoewel de kuit weer opspeelt blijf ik nu tenminste redelijk gewoon lopen al loop ik wel weer even verkeerd. Toegegeven het staat goed in het boekje, maar de aanwijzingen op de weg (die ik moet oversteken) brengen mij in verwarring. Gelukkig duurt mijn vergissing niet al te lang en nadat ik de tekst in het boekje nog eens serieus doorlees, zit ik binnen de kortste keren weer goed op de route. Ach eigenlijk kun je het nauwelijks een pad noemen waar ik op zit, want als ik richting de Ljouwerterdyk bij Ferwert loop, loop ik gewoon door een weiland waarin geen spoor van een pad te ontdekken is. Na een slinger in het weiland die niet op het kaartje is aangegeven, kom ik bij de Ljouwerterdyk en mag ik volgens het boekje rechtsaf Ferwert in. Tot mijn stommen verbazing wijst een pijl van het Elfstedenpad naar links terwijl ik echt naar rechts moet. Het blijft een kwestie van opletten en een beetje logisch nadenken.
In Ferwert mis ik ook al weer een (in dit geval) minuscuul paadje dat mij naar de kerk had moeten brengen. Uiteindelijk loop ik de route een stukje de verkeerde kant op, zodat ik in ieder geval het pad langs de kerk en het poortje heb meegenomen. Daarna kom ik al snel Saakje tegen die aan de oostkant van Hogebeintum de auto geparkeerd heeft en mij tegemoet gelopen is. De naam Hogebeintum heeft het niet voor niets. Wat is die terp ontzettend hoog en wat hebben de mensen daar voeger een werk van gehad om die terp hier in het vlakke land te maken. In gedachten zie ik de mensen met een schepje en een kruiwagen daar een enorme berg van bijna 9 meter hoog opwerpen. Een werkzaamheid die er in ieder geval voor heeft gezorgd dat er al vanaf 600 jaar voor Christus mensen zich daar konden vestigen al zal de terp daarna ongetwijfeld nog verder zijn verhoogd.
Als we afdalen zien we allemaal namen in het pad en wat opvalt is dat de meesten niet oud geworden zijn. Maar werden de meesten niet ouder dan een jaar of dertig, één mevrouw, een zekere Sophia Lucretia van Nijsten hield het na haar geboorte in 1670 maar liefst tot 1761 vol.
Bij de auto drinken we nog even een kop koffie (op het terras van het gesloten bezoekerscentrum) en wissel ik toch maar van schoenen. Want hoewel het wel weer redelijk gaat, vertrouw ik er niet op dat ik het op mijn nieuwe Meindles een dikke twintig kilometer volhoud. Daarna rijdt Saak naar Dokkum en vervolg ik mijn pad langs de Harstastate, die men aan het renoveren is. De State die al in 1511 genoemd wordt heeft bewoners als Coehoorn van Scheltinga (een naam die ook in Heerenveen opduikt) en Van Andringa de Kempenaer, die net als de Coehoorn van Scheltinga’s belangrijke grietmannen hebben voortgebracht. Na de Harstawei kom ik op een rustig landweggetje met hier en daar veldbloemen in de berm. Daar wordt gelukkig steeds meer aandacht aan besteed. Ik pluk een uitgebloeide zonnebloem en hoop met de pitten mijn tuin en erf te verfraaien.
Bij het kerkje van Lichtaart hangt bij de ingang een papiertje met daarop ‘Welkom in Lichtaard. De kerk is open’ (en heel bijzonder) tussen haakjes ‘Toilet aanwezig’. Omdat ik nodig moet plassen maakt ik graag van de gelegenheid gebruik om de kerk van Lichtaard met een bezoek te vereren. Nadat ik het schone toilet heb bezocht neem ik een kijkje in de kerk, met op het balkon (wij noemen dat in Oldeberkoop ‘de kraeke’) een wel heel streng opschrift : ‘Zijt daders des woords en niet alleen hoorders’. Waarvan acte al kan ik met mijn levenshouding (als ik de tekst goed begrijp) niet aan die strenge woorden voldoen. Toch doe ik uit dankbaarheid voor het openstellen van de kerk en het toiletgebruik een paar muntjes in de bak waar je je gulle giften in kwijt kunt.
Daarna duik je bij Lichtaart bijna letterlijk de landerijen in al loop je het grootste gedeelte wel over een goed onderhouden fietspad. Op een bankje (in the middle of nowhere) eet ik mijn brood en geniet van de enorme rust die mij omringd. Als ik mijn tocht vervolg, kom ik al snel bij de Dokkumer Ee, die zich hier licht slingerend een weg door het landschap heeft gebaand. Dokkum kun je van kilometers afstand al zien liggen, hoewel dat niet het mooiste gezicht is. Je kijkt tegen bedrijven aan en iedere keer weer valt het mij op hoe ontzettend lelijk die gebouwen er soms zijn neergezet. Sommigen zijn net blokkendozen en het wordt tijd dat er ook eens wat meer aandacht voor een meer esthetische afwerking van bedrijfsgebouwen besteed wordt. Maar helaas is Dokkum geen uitzondering en vind je die lelijkheid bij bijna alle steden.
Als ik het dorp in loop kom ik Saak tegen die mij voor de tweede maal tegemoet gelopen is. Samen doen wij de eerste lus in Dokkum en het moet gezegd, de binnenstad met zijn bolwerken ziet er niet verkeerd uit. Helaas heeft ook hier de marmeren plaag bij de winkels toegeslagen. Staan er verder in Dokkum prachtige authentiek gebouwen, zodra er een winkel in zit heeft het oorspronkelijk gebouw door een in mijn ogen lelijke verbouwing zijn charme verloren. In Wolvega zijn we met een werkgroepje bezig om de geesten rijp te maken voor een ‘Vooruit naar Vroeger’, waarbij we 1950 als uitgangspunt hebben genomen. Het wordt tijd dat dat op meer plaatsen gebeurd. In ieder geval smaakt de halve liter, die ik even later in het hotel voor mijn neus krijg, uitstekend en hebben we er een mooie (moderne, dat wel) ruime kamer. En als ’s avonds het eten ook nog prima is, ach dan ben je de minpuntjes van de stad ook al weer bijna vergeten.