26 mei 2022
Nadat ik mijn auto vlakbij het Lijteplein in Ureterp heb geparkeerd, rijden Saakje en ik naar Skûlenboarch. Het staat alleen in het Fries op de borden en hoewel Schuilenburg nog wel bij G0oogle Earth staat, houd ik het dan maar bij Skûlenboarch. Het gehucht is ontstaan bij een herberg, een plek waar men kon schuilen. Als plaats werd het in 1664 vermeld als Schulenburg en in 1774 als Schuylenburg.
We zijn vroeg. Het is nog maar kwart voor negen als we bij de draaibrug de auto parkeren. Na een snelle kop koffie zijn we om exact tien voor negen al aan de wandel en dat is met deze lange etappe voor de boeg niet verkeerd. Nee, de eerste honderden meters zijn niet bepaald de mooiste, want nadat we bij de Mounekamp linksaf geslagen zijn, komen we langs de betonfabriek van Schuilenburg waar honderden kanaalplaatvloerdelen (zo heet dat) liggen te wachten op vervoer. Misschien niet het mooiste gezicht maar ongetwijfeld goed voor de werkgelegenheid. Op de Mounekamp moeten we al na 450 meter rechtsaf en duiken we de natuur in. Het pad loopt langs een (zo te zien) zandwinput. Ik heb er geen naam bij kunnen vinden. Hoewel we door het dichte struikgewas weinig van de plas zien is, is het een mooi pad dat uitkomt op de Joerelaan. Daar gaan we rechtsaf en komen weer op de Skûlenboargerwei (met een g). Al snel zitten we daarna op de Piter Jehanneswei en die weg brengt ons richting het Bergumermeer. Maar ondanks een vogelkijkhut op een verhoging zien we weinig van dat meer. Ook hier benemen struikjes het zicht op het meer dat overigens wel op een 400 meter afstand van de vogelkijkhut ligt. Ik heb er in de vogelkijkhut niet op gelet, maar als we even later wat dichter langs het meer lopen zien we regelmatig de contouren van de electriciteitscentrale: De Centrale Bergum, die ook wel Centrale Burgum wordt genoemd. Deze is in 1973 in bedrijf genomen. De op aardgas aangedreven centrale levert 332 megawatt en dat is genoeg voor 332000 huishoudens. Ook aardig is het om te weten dat het gebied ten oosten en noordoosten van het Bergumermeer, het coulisselandschap van de Noordelijke Friese Wouden, ongeveer 270 kilometer aan houtwallen bezit. Wij noemen dat hier in de Stellingwarven een boswal, een wal met greppels aan weerskanten, die oorspronkelijk bedoeld was als veekering. Zij zijn van rond 1700. Nog wat ouder zijn de elzensingels. Die zijn spontaan opgekomen aan de randen van de akkers en tellen maar liefst 3000 kilometer. Zij zijn blijven staan als eigendomsmarkering. (informatie van een boord over de Noordelijke Wouden).
Bij de Achterwei neem ik afscheid van Saak. Zij loopt terug naar de auto en ik sla rechtsaf richting Eastermar
AL snel kom ik bij een bank met een bijzondere betekenis. Keunstwurk en Landschapsbeheer Friesland hebben namelijk in Noordoost Friesland 12 kunstenaars de opdracht gegeven om zogenaamde ‘stekjes’ te maken: een kunstwerk met een bepaalde betekenis, maar waar je ook op kunt zitten. Eén van die stekjes van Paul Rocken heet de Volle Bank Reiziger. Helaas heb ik het kunstwerk niet helemaal op de foto gezet. Naast ‘de bank’ ligt namelijk volgens de beschrijving nog een helling. Mochten jullie er nog eens langs komen dan moeten jullie zelf maar eens de betekenis van het kunstwerk lezen. In ieder geval was de helling me niet opgevallen en staat dus ook niet op de foto. Ik had het bordje wat eerder moeten lezen (dat deed ik thuis pas).
De tocht over de Achterwei is mooi: je loopt namelijk langs een natuurgebied. En wat dat betreft is het wel een cultuurschok als je Eastermar binnen komt. Plotseling bevind ik me bij de haven van Eastermar, die tjokvol boten ligt. Het is niet het fraaiste gezicht, maar gelukkig wordt dat gecompenseerd met éen van de mooiste ijsbanen van Friesland. Met een fraaie waterpartij rondom, ligt deze (nu droge) ijsbaan als een omgekeerde Creuset koekenpan (dat is één van de besten las ik) met een verhoging in het midden heel fraai tegen het dorp aan. Ik kom er door over een heechhout te lopen (een steile brug over het water). Daarna loop ik driekwart rond en verlaat de ijsbaan weer over een smal bruggetje en een bijna nog smaller steegje. Ik kom uit op een weggetje dat niet ver van het dorpscentrum ligt. Een grappig en tegelijk ook heel aardig dorpscentrum met een beeld dat de Broekophâlder heet. Dat was namelijk de scheldnaam van de Eastermarders in het verleden. Het beeld van Aizo Betten staat pontificaal in het centrum naast een grote tafel met ijzeren stoeltjes met namen. De vaste klanten van het plaatselijke dorpscafé kunnen daar zo te zien zo op een mooie zomeravond op hun eigen stoel aanschuiven. Maar ik heb er verder niets over kunnen vinden, dus misschien heeft het wel een totaal andere betekenis. Blijft een feit, dat Eastermar een mooi centrum heeft. Hulde!! Kom ik toch even bij de geschiedenis van Eastermar. Oorspronkelijk ontstond het dorp bij It Heechsân (ten noorden van Eastermar) als een boerengemeenschap. Door de turfwinning vestigden veel turfarbeiders zich bij De Wâl aan de Lits, een gekanaliseerde rivier die van Rottevalle via De Leijen langs Eastermar naar het Bergumermeer loopt. Feit is dat ook na de vervening het huidige Eastermar door de gunstige ligging belangrijker bleef dan It Heechsân.
Na het dorp Eastermar maak ik even een ommetje door de landerijen ten zuidoosten van het dorp; de Malewei. Het weggetje (het is meer een paadje) komt uit op de Heidebuurtweg, die ik daarna een poos blijf volgen. Ik passeer de Zwarteweg en vervolg mijn wandeling over de Heidebuurtweg. Niet lang daarna moet ik rechtsaf en kom op een zandweg terecht. Ik zal u alle slingers en bochten besparen, maar met een afwisseling tussen zandpaden met soms een schelpenpaadje voor de fietsers ernaast, een stukje asfalt, half verharde paden en klinkerweggetjes (ik kom door It Wytfean, maar veel meer dan een bord is daar niet te zien), slinger ik mij een weg richting Harkema. Het dorp heeft een geschiedenis van armoede en is pas in de 19e eeuw ontstaan uit een aantal spitketen (plaggenhutten zouden wij zeggen). Het had toen beslist geen goed naam, maar heeft zich aan de armoede kunnen ontworstelen. Het dorp heeft nu zelfs een themapark, De Spitkeet geheten, en laat zien hoe de mensen hier soms in een hol woonden of in een plaggenhut als je net iets meer geld had. Feit is dat er hier vroeger mensen woonden die voor de duivel niet bang waren (ruw volk). Dat thema komt terug in het tweede kunstwerk (het tweede stekje) dat ik daar op It Skeanpaad tegen kom. Deze is van Stefan Damman. Hij heeft zich gebaseerd op een oud volksverhaal over een zekere Ruerd van der Veen, een ruwe bolster die zei dat hij ‘faor de duvel net bang wie’. Deze Ruerd kwam eens een vrouw tegen die niet voor hem aan de kant ging. Toen hij haar zou pakken, bekwam hem dat slecht, want niet Ruerd pakte haar, maar zij pakte hem en slingerde hem zo over de bomen (volgens het verhaal). Daarop is dit kunstwerk gebaseerd.
Na het Skeanpaad kom ik op de Mûntsegroppe, een eeuwen oude verbindingsroute. De naam staat al op een kaart uit 1540. Of het toen alleen maar een greppel was (groppe) of gewoon een scheidslijn is niet duidelijk. Wel is zeker dat er vanaf 1720 een pad liep. Kortom minstens 300 jaar oud. In ieder geval is de Mûntsgroppe een kaarsrechtpad dat recht op Rottevalle aanloopt. Aardig is het dat men op het betonnen fietspad lichten heeft aangebracht, die zo te zien op zonne-energie werken. Rijd je hier ’s nachts niet helemaal in het stikdonker. Maar ook dit kaarsrechte pad heeft absoluut zijn charme. Het verveelt in ieder geval niet.
Liep ik min of meer langs Harkema, het dorp Rottevalle is wel opgenomen in het Friese Woudenpad. En ja, dan valt daar ogenblikkelijk het mulitfunctionele gebouw It Werflân op, een gebouw dat gebouwd is volgens het cradle-to-cradle principe. Dat principe is gebaseerd op de natuur. Het doel is niet alleen om negatieve invloeden te minimaliseren, maar ook om een positieve impact te genereren. Dit creëert producten, processen, gebouwen en steden die veilig zijn voor mensen, gezond zijn voor het milieu en succesvol zijn voor het bedrijfsleven. Het principe werd in de jaren 90 ontwikkeld door Prof. Dr. Michael Braungart, William McDonough en EPEA Hamburg. Het staat voor innovatie, kwaliteit en een goed ontwerp. Het principe betekent letterlijk “van wieg tot wieg” en het beschrijft de veilige en mogelijk oneindige circulatie van materialen en voedingsstoffen in kringlopen. Het mag duidelijk zijn dat ik hier een paar zinnen citeer die ik op internet heb gevonden. Van het principe zelf had ik nog nooit gehoord. Blijft over dat het gebouw mij direct opvalt, het zondermeer een goede uitstraling heeft, misschien net iets te dominant is ten opzichte van de kerk (zie de foto en oordeel zelf) maar wel een gebouw waar Rottevalle trots op kan zijn. Rottevalle is in de 17e eeuw ontstaan bij een sluis, die door de vorm van sluis de bijnaam Rattenval had. Het dorp werd in 1618 voor het eerst vermeld. Het was in die tijd afhankelijk van de turfwinning en de daarbij behorende scheepvaart. Rottevalle was een tijdlang een echt vaartdorp. Tot 1956 liep de gekanaliseerde rivier de Lits nog dwars door het dorp. Eeuwenlang lag het dorp in drie gemeenten: Achtkarspelen, Smallingerland en Tietjerksteradiel. O.a. de drie eikenhoutenbanken bij de haven herinneren nog aan die driedeling. (ik heb ze niet gezien, want het Friese Woudenpad loopt niet langs de haven.) Vanaf 1943 valt het onder Smallingerland. Wat bijzonder is, is dat je In de kerk uit 1724 als wandelaar voor 15 euro per nacht kunt overnachten. Ik heb er geen gebruik van gemaakt, maar sympathiek is het wel.
Via een tunnel onder de N369 verlaat ik Rottevalle. En wat is het dan jammer dat er in de tunnel mooie schilderingen gemaakt zijn, o.a. van Napoleon (zie foto) en dat daar dan direct weer ‘kut’ naast geschreven moet worden. Ik begin steeds meer hekel te krijgen aan dat bekladden van allerlei blinde muren.
Daarna loop ik met een slinger en een slag richting Houtigehage. Van het dorp zelf zie ik niet veel. Wel kom ik langs het opvallende kerkje Noord-Jeruël. Nieuwsgierig naar de naam Jeruël vind ik op internet dat Jeruël: ‘Gebouw van God’, ‘Gesticht door God’ of ‘Gebouwd door God’ betekent. Dat laatste lijkt me sterk, maar misschien heb ik dat als atheÏst niet goed begrepen.
Via het brede gravelpad Spitsbergen (what’s in a name? Ik zou het niet weten) loop ik langs het dorp. Wat opvalt is dat er langs het pad de prachtigste huizen worden gebouwd. Vroeger zouden ze gezegd hebben dat hier de goudkust van Houtigehage ligt al denk ik zelf dat er wel meer mooie huizen in Houtigehage staan. En dat is zeker het geval. Want niet ver van Spisbergen staat aan de Skoallewyk een schitterend wâldhuske. Veel kleiner maar prachtig gelegen.
Via Luchtenveld loop ik naar Drachtstercompagnie, een tocht over smalle weggetjes met soms stevige bomen direct naast de weg. Als wandelaar moet je daar ook rekening mee houden, want veel uitwijkmogelijkheid hebben automobilisten soms niet. Neemt niet weg dat zelfs over verharde wegen de wandeling geen tel verveelt. Het landschap blijft aantrekkelijk.
Bij Drachtstercompagnie kom ik een kunstwerk tegen dat ik niet begrijp (drie platen). Gelukkig biedt de beeldenlijst van de gemeente Smallingerland uitkomst. Het beeld van Henk Rusman uit 1989 heet ‘De gelaagdheid van turf’. Duidelijk, al mocht dat er wel even op een bordje bij staan. Drachtstercompagnie is een streekdorp dat in de tweede helft van de 18de eeuw is ontstaan uit een paar buurtjes nabij de ontmoeting van een aantal veenwijken met de Compagniesterdwarsvaart. Al veel eerder was hier bewoning: bij De Knobben is een grafheuvel uit de bronstijd gevonden. Wat aardig is, is dat men bij de 16 veenwijken, de verveningsstructuur is nog heel duidelijk aanwezig, de naam van de wijk heeft gezet en het jaartal wanneer hij is gegraven. Daarnaast zijn er maar liefst zes informatiepanelen geplaatst. Het mag duidelijk zijn, men is er trots op zijn geschiedenis en met al die informatie blijft die geschiedenis zichtbaar aanwezig.
Via de Dammen en de Steffensreed kom ik bij de weg De Feart die mij over de snelweg de E22 brengt. Het is echt razend druk op de weg. En dan te bedenken dat er op Hemelvaartsdag nauwelijks werkverkeer is. Vanaf de E22 loop ik via de Verbindingsweg en de Brouwersleane naar Ureterp. Net als ik bij de Brouwersleane ben en nog een foto maak van het aardige huisje er tegenover, hoor ik een toeterende audi stationwagen met daarin een jongeman die druk naar mij zwaait. Hij heeft mij duidelijk herkent, maar ik hem niet. Maar misschien leest hij dit.
In ieder geval is de Brouwersleane bepaalt geen laan, want (opgezocht) een laan is een weg met rijen bomen aan één of twee zijden, vanuit esthetische motieven. Dit is gewoon een graspad dwars door het land met hier en daar een boom en wat struiken. Neemt niet weg dat het best leuk is om daar te wandelen. Al uit de verte kun je de kerk zien die daar aan de weg Weibuorren staat. Het zou me niet verbazen als ook deze ‘laan’ oorspronkelijk een soort kerkepad was.
Eenmaal op de Weibuorren is het nog even doorzetten voor ik midden in Ureterp ben. Van het Oerrock festival in Ureterp dat om 3 uur begint, is in het dorp zelf niets te merken. Wel wemelt het van de fietsers op leeftijd die mij op het fietspad het leven zuur maken. Regelmatig moet ik even aan de kant of ga ik uit veiligheidsoverwegingen aan de kant. Ik heb in ieder geval niet de indruk dat ik hier met Oerrockbezoekers te maken heb.
Als ik bij de auto ben zie ik tot mijn verbazing dat ik binnen zes uur 30,8 km gelopen heb. Zowel wat de afstand betreft als mijn wandeltempo nieuwe records. En wat zo’n wandeling zeker met je doet is dat het de zinnen verzet. Heb gisteren mijn moeder naar het crematorium gebracht en dan heb je wel wat anders aan je hoofd. Maar om eerlijk te zijn heb ik er tijdens de wandeling niet eens veel meer aan gedacht. Mijn moeder was 97 en op. En toch had ik deze wandeling echt even nodig.