
27 december 2022 Groot-frieslandpad 6e etappe, van Nijhuizum naar Sneek, 27,5 km. Nadat ik de auto op de Gravinneweg in Sneek hebben geparkeerd, stap ik in bij mijn vrouw Saak, die mij naar de parkeerplaat bij Fries en Fruitig in Nijhuizum brengt. Had ik de vorige keer nog keurig gebeld of ik daar mijn auto mocht parkeren, deze keer maken we zonder toestemming enige minuten gebruik van de parkeerplaatsen en dat werd ons door een dame die toevallig naar buiten kwam niet kwalijk genomen. We drinken er even een kop koffie en daarna rijdt Saak door naar (bijna) het eind van de straat met de ongebruikelijke naam ‘Nummer’. Daar begint namelijk het Brekkenpaad, een fietspad dat langs de Vlakke Brekken en de Oudegaasterbrekken loopt. Zij zal mij vandaar tegemoet lopen. Al op dat korte stukje maak ik wel tien foto’s van o.a. een doorzichtige wereldbol en de Spinnekopmolen, waarvan het onderstel uit de 18e eeuw dateert. Tot 1935 heeft hij op windkracht gedraaid en daarna nog een aantal jaren op een dieselmotor. In 2003 is de molen door het Waterschap overgedragen aan de Molenstichting die de molen in 2008 prachtig gerestaureerd heeft. Het is nu echt een sieraad in het landschap.
Ondanks mijn fotosessies onderweg gaan die eerste 1200 meter blijkbaar toch nog in een straf tempo, want Saak heeft, nadat ze da auto geparkeerd had nog maar een paar honderd meter gelopen als ik haar al tegen kom. Daarna lopen we gezamenlijk naar het fietspad, dat volgens het bordje het Brekkenpaad heet. Overigens geen verrassende naam, omdat het pad pal langs het meer De Brekken (door het water gebroken land) loopt. Door de vervening zijn zo veel meren in Friesland ontstaan. Maar het moet gezegd, eenmaal op het Brekkenpaad, word ik getroffen door het voor mij totaal onbekende meer. Want wat ligt die plas daar nog prachtig bij, met hier en daar wuivende rietvelden en met (op dat moment) geen enkel bootje. De rust straalt je er tegemoet. En wat ook opvalt is dat het zo te zien nog niet is aangetast door het toerisme. (Tenminste het is me niet opgevallen.) Wel heb je bij Oudega Watersportcentrum De Bearshoek, maar die zie je niet op het Groot Frieslandpad. Kortom, ik geniet. Na een dikke kilometer neemt Saak afscheid van mij. Zij heeft namelijk wat last van haar voet en wil niet te ver lopen. Daarna loop ik alleen langs het vijf kilometer lange fietspad waar ik welgeteld drie fietsers tegen kom.
Onderweg zie ik nog een klein bordje waarop in het Fries geschreven staat: Gerben Rypma (1878 – 1963) , skilder en dichter, wenne fan 1921 oant ein 1939 hjir yn in klinte oan de Brekswâl’. Rypma schilderde volgens de website realistisch, al vind ik persoonlijk dat zijn werk zeker impressionistische trekjes heeft. Eind ’39 kwam hij met een zware longontsteking in het ziekenhuis. Hij moet ook wel van ijzer en staal zijn geweest om het daar in die sompige omgeving zo lang vol te houden. Na zijn ziekhuisopname heeft Rypma nog tot 1963 in een bejaardenhuis in Blauhûs gewoond en gewerkt. En wat is het mooi dat een stichting zich nu over zijn nalatenschap heeft ontfermt. Citaat van de dichter Eeltsje Hettinga: ‘De meeste schilderijen, aquarellen en tekeningen van Rypma zijn dan ook technisch goede, maar vooral brave afbeeldingen van landschappen, boerderijen, koeien, paarden, geiten, schapen en varkens. Opvallender zijn Rypma’s portretten, van bekende personen als Piter Jelles Troelstra of Obe Postma, maar ook van talloze onbekenden; het zijn veelal doorleefde en tekenende portretten’. Want ondanks het feit dat er kwalitatief best iets aan mankeert (zowel wat zijn dichtwerk betreft als ongetwijfeld ook aan zijn schilderijen), heeft Rypma met zijn werk een prachtig beeld neergezet van bekende figuren, het landschap en het boerenleven. Kortom hulde voor de stichting die hier het bordje heeft neergezet.
Als ik bij de ‘Zyp zet’ kom, (een zet is volgens de dikke Van Dale een brug, maar een overzet is een plaats waar je met een bootje over kunt steken.) moet ik de alternatieve route nemen omdat het gebied waar ik zomers wel langs kan in de winter een ganzengedooggebied is en dus nu verboden terrein. Maar het is bepaald geen straf. Ik mag namelijk nog wat langer langs De Brekken lopen.
Als ik aan het eind van het fietspad ben, zie ik plotseling een roze autootje. Exact op hetzelfde tijdstip zijn Saak en ik bij het eind van het fietspad. Zij had nog even de omgeving verkend en daar had ze gelijk in. Je komt (bijna) nooit in deze hoek van Friesland en de dorpjes zijn er soms prachtig.
Nadat ik voor de tweede maal afscheid van haar heb genomen, loop ik verder langs de weg Westerskatting richting Westhem. De alternatieve route is hier gewoon een weg, maar omdat het niet druk is, is het best te doen. Op de driesprong zie ik een PEB-hokje staan. Ik kan het niet helpen, maar ik heb een zwak voor deze hokjes die nog steeds hier en daar in het landschap staan. Niet veel later loop ik Westhem in. Ik passeer het pand ‘Fifty shades of green’. (Nieuwsgierig geworden op deze variant op ‘50 tinten grijs’ typ ik thuis ‘Fifty shades of green’ in en kom op een site terecht die niets met deze B & B te maken heeft. Maar er staat wel een verklaring bij: Mosgroen, grasgroen, limoen, turkoois, aquamarijn, smaragd, olijf en pistache zijn slechts enkele bekende tinten groen. Groen is voor velen een rustgevende kleur. Natuurlijk groen is niet alleen mooi, maar blijkt ook een heilzaam effect te hebben. Hoe meer groen in onze leef- en werkomgeving, hoe beter we ons voelen. Weet ik dat ook weer.
In het gehucht (je kunt die paar huizen moeilijk een dorp noemen) moet ik rechtsaf richting Feytebuorren. Ik heb het ganzengedooggebied links laten liggen en zit weer op de hoofdroute. Omdat mijn aandacht in Feytebuorren getrokken wordt door de kerk: de toren stamt uit de 14e eeuw. In die toren hangen klokken van respectievelijk 1353 en 1639. Interessant is de oudste klok. Die heeft namelijk een uitgebreid randschrift dat vertaald het volgende betekent: Bartolomeus, de met purper beklede, de heilige koning en de onbevlekte moeder van Jezus. Wees gegroet Maria. (Ik snap het niet helemaal, maar dat zal ongetwijfeld aan mijn niet Christelijke opvoeding liggen.)Het is een mooi kerkje en heb niet in de gaten dat ik een afslag van de route mis. Even later loop ik op het erf van een boerderij en zie daar een jonge knaap in overal. In mijn beste Fries vraag ik hem: “Moat ik hjir rjocht út?”. Hij antwoord met “Dogge jow et tsjerkepaad?” “Nee, het Groot Frieslandpad. ( ik vergat het te vertalen, maar hij begreep mij prima.) “Dan moasto oan de oare kant van de huzen troch een klaphikke.” Dat is duidelijk en ik keer op mijn schreden terug. Gelukkig hoef ik niet ver om het klaphekje te vinden, maar zie daar geen enkele aanwijzing voor het Groot Frieslandpad. Maar het is duidelijk dat ik daar langs moet. Een smal betonpad dwars door de landerijen geeft aan waar ik langs moet. Helaas is het betonpad niet te belopen door de modder en de plantenresten die zich daar opgehoopt hebben en dus loop ik er maar langs. Je kunt zien dat ik niet de eerste ben die op dat idee komt, want een vaag spoor geeft aan dat een paar mensen mij voor geweest zijn. Het tweede gedeelte van het pad wordt nog extra gemarkeerd door stroomdraden links en rechts, zodat wel duidelijk is dat het niet de bedoeling is om dwars door het land te lopen. Overigens is daar ook geen aanleiding voor, want het pad met hier en daar een bruggetje loopt redelijk recht door het land. Alleen in de buurt van Abbega zitten er wat slingers in. De toren van Abbega laat al van verre zien waar ik naar toe moet en het moet gezegd, dat is een mooi gezicht. Eenmaal bij Abbega, zie ik voor de kerk het gebouwtje ‘It lokael’ dat oogt als een oud schoolgebouwtje. Op donderdag wordt er gebiljart en ook de vrouwenclub De Kwebbels (enige zelfkennis kan de dames uit Abbega niet ontzegd worden) zal ongetwijfeld van It Lokael gebruik maken.
Al spoedig loop ik het kleine dorp (nog geen 250 inwoners) weer uit richting Pikesyl. En dan gaat het mis. Omdat er maar één weg richting Pikesyl is, loop ik een beetje op de automatische piloot. Hierdoor heb ik niet in de gaten dat ik, als ik een blik op de kaart in mijn boekje werp, al verder ben dan ik denk te zijn. Hierdoor raak ik aan het begin van het dorpje even totaal de draad kwijt. Het helpt niet dat ik even uitgebreid de kaart en de tekst bestudeer: het beeld dat ik van de route heb komt totaal niet overeen met de kaart in mijn boekje. En dus loop ik een paar keer heen en weer omdat ik absoluut niet meer weet waar ik mij bevind. Gelukkig wordt ik ‘gered’ door een wandelende hardloper, die mij, ondanks het ontbreken van een leesbril duidelijk maakt dat ik door moet lopen en bij een PEB-hokje linksaf moet. Hoewel ik deze aanwijzing niet helemaal begrijp (of liever gezegd helemaal niet) doe ik braaf wat hij mij gezegd heeft. En eerlijk is eerlijk hij had gelijk: na het PEB- hokje met een bushalte moet ik linksaf over een betonpad langs een boerderij. Ik durf rustig te bekennen dat ik blij ben dat ik weer op de route zit, ook al heb ik die nooit verlaten. Ik weet in ieder geval weer waar ik ben.
Het betonpad langs een boerderij blijft een betonpad, met een opvallend bord aan de linkerkant van de weg: ‘Let op Parkeren op eigen risico’ staat er en dat lijkt mij geen overbodige waarschuwing. Waarom er geparkeerd wordt, weet ik niet, maar de twee auto’s die er wel staan, staan behoorlijk in de blubber.
Na nog een paar honderd meter over het betonpad mag ik voor de eerste sloot rechtsaf. ‘Let op schrikdraad’ staat er aan het begin van dit pad dat pal langs een sloot loopt. Meer dan een halve meter heb je soms niet en als de wal ook nog een beetje schuin afloopt, is het oppassen geblazen. Voor je het weet lig je hier in het majem. Kortom links water en rechts schrikdraad: er zijn trajecten te vinden waarop je wat ontspannener loopt. Ondanks het soms slechte paadje valt op dat de overstappen recent nog zijn vernieuwd. Dat is dan weer een plusje. Bij een pijl naar links twijfel ik even en dat is mar goed ook. De pijl naar links staat voor de brug, terwijl ik na bestudering van de route eerst over de brug moet en dan pas naar links. Het Groot Frieslandpad kent zo zijn beperkingen. Maar verder is de tocht naar Oosthem best de moeite waard. Wat vooral tegen het eind van het pad opvalt, is dat je bepaald niet via de kortste weg naar Oosthem loopt. Men wil duidelijk niet dat je dwars over het land loopt, maar keurig langs de randen. Daar kan ik mij in het groeiseizoen best iets bij voorstellen, maar omdat het nu eind december is, heb ik de route hier en daar wat ingekort door de randen wat minder op te zoeken om het zo maar te zeggen. Bovendien is vrij goed te zien hoe het pad loopt, omdat er overal paaltjes staan met rode koppen. Kortom, met enige inkorting van de route bereik ik Oosthem dat prachtig gelegen is aan de Wymerts, die ook wel de Bolswarderzeilvaart genoemd wordt, en tegen het Oosthemmermeer aan ligt. Het kerkje (de Johanneskerk) met de witte toren is een zeer opvallende verschijning. De neoclassicistische zaalkerk uit 1860 verving een middeleeuwse voorganger uit de 13e eeuw die gewijd was aan Johannes de Doper.
Na Oosthem Loop ik prachtig langs het Easthimmermar (Friese naam) en kom al snel in Nijezijl. De buurtschap telt maar zo’n 60 inwoners terwijl het toch aanzienlijk groter oogt. Even zoeken op internet levert het volgende op: Nijezijl valt voor het grootste gedeelte onder Oosthem en voor een gedeelte onder IJlst. En ja, dan blijft er natuurlijk niet veel over voor het ‘dorpje’ zelf.
Ik moet mij eerst door een nieuwbouwwijk ‘worstelen’ voor ik de gezellige binnenstad van IJlst bereik. Hoewel ik er nu al een aantal keren geweest ben, blijf ik het een mooie stad vinden. Zelf zou ik het liever een dorp noemen met een stedelijke allure. In ieder geval kreeg het al in 1268 stadsrechten en daar mogen ze best trots op zijn. Helaas had IJlst aan het eind van de Middeleeuwen te lijden van de strijd tussen de Schieringers en de Vetkopers (twee kloosterordes, te weten de cisterciënzers en de norbertijnen), die elkaar de hersens insloegen. Maar het dorp heeft zich daarvan kunnen herstellen en had eeuwenlang een bloeiende scheepsbouw: Al rond 1620, valt in geschriften te lezen, dat ‘dese stadt van scheeps-timmer-const niet alleen door Vrieslandt maer andere plaetsen seer beroemt is’. Maar de stad werd ook bekend door de houtbewerking, zoals de wereldberoemde gereedschappen, schaatsen en houten speelgoed van de firma Nooitgedagt.
Maar wat ik toch even kwijt wil, is de verrommeling van de binnensteden (ook in IJlst), door de overal geparkeerd staande auto’s, auto’s en nog eens auto’s. Je moet echt ontzettend je best doen om eens een gedeelte van een straat zonder auto’s op de foto te krijgen. Dat moet toch anders kunnen.
Enfin na de stad IJlst loop ik langs de houtzaagmolen De Rat en wat is het toch prachtig dat die daar nog staat. Ik citeer: De Rat is een achtkante stellingmolen in IJlst en werd hier gebouwd in 1828. Oorspronkelijk stond De Rat in de Zaanstreek en dateert al van voor 1683. Daar was het een balkenzager. Door gebrek aan aanvoer van stammen in de 19e eeuw raakte de molen in verval. Door de burgemeester van IJlst werd de Rat aangekocht. Vanaf 1918 werd in de molen elektrisch gezaagd en de molen werd ontdaan van zijn kap. Tot 1950 werd er bedrijfsmatig gezaagd. De gemeente heeft de molen voor sloop behoed en in 1968/1967 uitwendig gerestaureerd, gebruik makend van onderdelen van andere molens. Het is een van de drie houtzaagmolens in Friesland. De anderen zijn De Jager in Woudsend en De Zwaluw in Birdaard.
Ik loop alweer over een prachtig pad, maar nu langs De Geeuw naar Sneek. Onderweg passeer ik de Terpensmole, waarover ik het volgende vond: De Terpensmole werd op Nationale Molendag 1982 officieel in gebruik gesteld aan de Alde Himdyk te Sneek. Deze van oorsprong 18e eeuwse molen stond tot 1981 in Grou bij de “Minne Finne”. De molen is sinds 1981 in bezit van de Stichting De Fryske Mole.
Het is niet ver naar Sneek, maar voor ik in de binnenstad ben, passeer ik nog een ‘ding’ op een paal (zie foto) waarvan ik nog steeds niet weet wat het is of betekent. Ook de mensen die ik het vroeg wisten het niet. Daarna moet ik onder de autoweg de A7 door en kom ik met een behoorlijke slinger en slag via een bospaadje langs een stuk water waarvan ik de naam niet te weten ben gekomen bij het station van Sneek. Daar is men druk aan het werk, want de boel is daar behoorlijk gebarricadeerd.
In Sneek moet ik nog de nodige kilometers overbruggen voor ik bij de auto ben. Dat is geen straf. Sneek is een mooie plaats en er is van alles te zien en over te vertellen. Daarom licht ik er maar een paar dingen uit: De ‘gouden eeuw’ van Sneek was de periode 1450 tot 1550. Het was toen een bloeiende handelsstad aan de Middelzee. Rond 1500 kreeg Sneek een stadsgracht en een stadsmuur (het had in 1456 officieel stadsrechten gekregen). De Waterpoort en het Bolwerk zijn de enige overblijfselen van die vestingwerken en zijn dus al meer dan 500 jaar oud.
Als ik de stad ben doorgelopen en bij de auto ben, zie ik tot mijn verbazing dat ik maar liefst 28,5 kilometer gelopen heb (minstens 1 km te ver omdat ik de weg kwijt was). Maar zelfs die 27,5 km had ik niet ingepland. Omdat mijn auto op de Gravinneweg staat nog de volgende anecdote. Eeuwenlang geloofde men dat de (oorspronkelijke) Gravinneweg dwars door het Snekermeer liep en aangelegd zou zijn door de Romeinen. Toen men in de droge zomer van 1911 daar onderzoek naar deed, bleek het om een natuurlijke zandrug te gaan. De Romeinen hebben er dus niets aangelegd en trokken mooi met hun bootjes over het water. Gelijk hadden ze.
Het was een prachtige tocht.
































