08 Van Poppenhuizen (bij Oldeboorn) naar Olterterp

08 Van Poppenhuizen (bij Oldeboorn) naar Olterterp

08 Van Poppenhuizen (bij Oldeboorn) naar Olterterp 23,5 km

Het is nog maar twintig voor negen als Saak haar roze autootje parkeert bij het bankje na de afslag naar Poppenhuizen. Na de gebruikelijke koffie hijs ik al om kwart voor negen mijn rugtasje op (uiteraard) mijn rug en vertrekken we richting Poppenhuizen. Het gebied is volkomen nieuw voor mij. Zelfs op de motor heb ik op mijn zomerse toertochten nog nooit deze afslag genomen. Het is een erg landelijk gebied met enorme vergezichten en we hebben het er even over dat iemand die in deze omgeving geboren is, wel ontzettend raar moet aankijken tegen het coulisselandschap (zonder n) dat ook wel eens een bocagelandschap genoemd wordt. Dit zijn kleine onregelmatige percelen die worden afgeschermd door heggen, houtwallen of muurtjes. In de Stellingwerven zijn dat over het algemeen houtwallen die ook wel boswallen genoemd worden. Maar dat ter zijde.

Poppenhuizen

Even later lopen we door Poppenhuizen. De buurtschap werd al in 1369 voor het eerst genoemd als Popingha en vanaf 1543 al als Poppenhuysen. De plaatsnaam verwijst naar het feit dat het een nederzetting (huizen) is van de familie Poppinga. In 1840 had de buurtschap 60 inwoners.

Ik kan me niet voorstellen dat de welgeteld drie boerderijen (misschien dat er nog een vierde onder valt) met elkaar nu 60 inwoners opleveren. Waarschijnlijk woonden er vroeger ook diverse arbeiders. In ieder geval zijn we Poppenhuizen door voor we er erg in hebben en lopen prachtig in de nog opkomende zon richting Warniahuizen.

Warniahuizen

Deze buurtschap wordt voor het eerst in 1438 genoemd (als Wanthinga Huizen) en was een ‘satelietnederzetting’ van Poppenhuizen. Her is vernoemd naar de familie Wanthinga. In 1840 had de buurtschap 40 inwoners. Archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat er al tussen 750 tot aan 900 bewoning was. Door het bewerken en ontwateren van het veen, verzakte de bodem en werd de nederzetting rond 900 weer verlaten. Tussen 1050 en 1200 werd de plaats opnieuw bewoond. Waarschijnlijk is er toen ook een terp opgeworpen c.q. vergroot. Alleen al in Friesland zijn er wel 1300 terpen geweest. Hoewel Warniahuizen net als Poppenhuizen vroeger behoorlijk geïsoleerd heeft gelegen, hebben mensen daar toch al eeuwen het hoofd (soms letterlijk) boven water gehouden. Overigens zullen ze voor het vervoer dankbaar gebruik gemaakt hebben van de niet erg veraf gelegen rivier De Boorne.

Na Warniahuizen vinden we twee kilometer verderop op de kruising De Geawei en de Gearen weer een groepje boerderijen (en een woonhuis). Maar deze bebouwing valt al onder het dorp De Veenhoop.

Nijbeets

We lopen daarna terug naar de Domela Nieuwenhuisweg. Op de driesprong zien we een beeld dat herinnert aan de turfwinning (een veenarbeider achter een kruiwagen). Het beeld staat tegenover de uitspanning Piers Hiem. Met dank aan www.piershiem.nl: Citaat: ‘Pier’s Hiem bestond al voor 1897, maar kreeg die naam pas na de Tweede Wereldoorlog. De herberg was een verzamelplaats voor boeren die het er van namen na lange werkdagen in De Lege Midden. Voor de herberg stonden kribben met pas gemaaid gras waaraan de paarden zich te goed konden doen. Na verloop van tijd kwam de vervening van Beets op gang. De Beetster veenbazen kregen daarbij steun van machines en bedienend personeel uit Amsterdam. In het weekeinde vermaakten de Amsterdammers zich in de herberg.

In 1920 liet Theunis van der Mei een nieuwe herberg bouwen waarvoor zoon Hindrik de eerste steen legde. Die steen is nog steeds prominent aanwezig in het huidige pand.

Het was ook de tijd van de grote paardenmarkten in o.a. Beetsterzwaag, Norg, Roden en Zuidlaren. Veedrijvers kwamen langs met soms meer dan honderd paarden die met de staarten aan elkaar gebonden waren en als bestemming boeren op de Fries klei hadden. De herberg was een van de stopplaatsen op weg naar de eindbestemming.’

Kortom een pand met een geschiedenis.

We lopen nog gezamenlijk langs de Domela Nieuwenhuis weg richting de weg De Ripen. Hier neem ik afscheid van Saak.

Al spoedig moet ik rechtsaf een polderdijk op. Ik loop nu om het gebied De Ripen, vroeger De Rijpen. Op een kaart uit 1930 (zie bij de foto’s) is nog te zien dat het gebied de Korte en Lange Rijpen genoemd wordt. De weg die er vroeger doorheen liep lag een stuk zuidwestelijker waardoor het gebied duidelijk een lange en een korte indruk maakte.Tot 1930 was het een uitgeveende wildernis, die nadien in het kader van de werkverschaffing in cultuur gebracht is. Ook zijn er toen nieuwe boerderijen gebouwd langs een nieuwe weg ( De Ripen). In ieder geval ligt het water daar voor mijn gevoel wel drie meter lager dan in het Nijdjip. Ik blijf mij verbazen over de soms gigantische verschillen in waterstand tussen sommige percelen in Friesland (alsook in West-Friesland). En ik moet dan altijd denken aan die tienduizenden, misschien zelfs honderdduizenden arbeiders die daar in al die eeuwen in de drek hebben gewerkt en er voor zorgden dat het water zijn loop kreeg.

In ieder geval is de wandeling over de polderdijk heerlijk rustig. Pas op het eind kom ik een jongedame met twee hondjes tegen. De grootste van het stel lijnt ze keurig aan voor ik haar passeer. “Hij is nog jong,” zegt de vriendelijke vrouw, “en erg nieuwsgierig.” Het andere hondje blaft een paar keer, maar durft mij niet te benaderen. Zo kun je nog eens hondenbezitters tegen komen.

Het is een pittige wandeling over de dijk, maar ik geniet van de vergezichten en de directe omgeving. De tijd vliegt en voor ik er erg in heb, loop ik al op het terrein van het Sudergemaal. Citaat:

Het gebied tussen Oldeboorn en Beetsterzwaag bestond, na de omstreeks 1860 begonnen ontvening, hoofdzakelijk uit moeraslanden die weer in cultuur gebracht moesten worden. Naar aanleiding van een grote overstroming in 1892 besloot het bestuur van de toenmalige Groote Veenpolder in Opsterland en Smallingerland in 1893 tot inpoldering van het gebied. De kosten hiervoor kwamen ten laste van het zogenoemde slikgeldfonds. In dit fonds werd het slikgeld gestort, een belasting, gebaseerd op de hoeveelheid gewonnen turf, die door de veenbazen betaald moest worden. Er werden kaden om de polder gelegd, een hoofdwatergang gegraven en een stoomgemaal bij De Veenhoop gebouwd. Door de slechte afwatering van het gebied werkte dit echter niet en ontstond er ernstige wateroverlast. Daarom werd een nieuw bemalingsysteem ontworpen met twee gemalen: het Sudergemaal en het Noordergemaal. Het Suder(stoom)gemaal aan De Rypen in Nij Beets werd in 1924 één van de eerste elektrisch aangedreven gemalen in Friesland. Na de ruilverkaveling in de jaren ’70 en ’80 werd het gemaal buiten werking gesteld. In 1999 werd het Sudergemaal door het toenmalige Waterschap Het Koningsdiep overgedragen aan het Openlucht Laagveenderijmuseum It Damshûs. Sindsdien wordt het beheerd als museumgemaal en galerie. Dankzij het herstel van de watertoevoer naar het gemaal, die in het kader van de eerder genoemde ruilverkaveling was afgesloten, is het thans mogelijk met behulp van een keersluisje en een beweegbare stuw, water rond te pompen en zodoende het oorspronkelijke maalbedrijf te demonstreren.

Ik loop Nijbeets binnen. Het dorp kende een stormachtige ontwikkeling. Nadat de vervening hier in 1863 startte, woonden er in 1870 al zo’n 600 mensen in het dorp. En dat was bepaald niet uit weelde. Want Nijbeets is voor mij onverbrekelijk verbonden met Domela Nieuwenhuis. Een groot bord bij de brug schenkt daar ook aandacht aan. Domela Nieuwenhuis die als zoon van een welgestelde familie in Amsterdam opgroeide, werd opgeleid tot predikant. In 1888 kwam hij in de Tweede kamer, waarna hij een onderzoek liet uitvoeren naar de wantoestanden in de veengebieden. Voorstellen om die situatie te verbeteren kregen geen steun. In 1890 brak er onder de 5000 veenarbeiders bij Nijbeets een staking uit waar de marechaussee en cavaleristen op werden afgestuurd. In april sprak Domela de veenwerkers toe. Dat maakte grote indruk. Sindsdien werd Domela ‘us ferlosser’ (onze verlosser) genoemd.

Na de brug in Nijbeets kom ik al snel bij ‘It Damshûs’. Ik citeer: Het museum laat de bezoekers op een levendige en actieve manier ervaren hoe laagveenturf werd gemaakt en hoe de veenarbeiders leefden en werkten in de periode van 1863 tot ca. 1920. Hun erbarmelijke werk-, woon- en leefomstandigheden waren de voedingsbodem voor een felle sociale strijd.

Daarnaast wordt een indruk gegeven van de verandering van het landschap als gevolg van de turfwinning. Zo krijgt de bezoeker een totaalbeeld van de sociaal-economische, politieke en landschappelijke geschiedenis van de laagveenderij in Opsterland en Smallingerland met als uitgangspunt Nij Beets.

Kortom zeker een bezoekje waard. Daarna loop ik langs de ijsbaan van Nijbeets en even later het dorp weer in. Van de vroegere armoede is hier aan de Prikkewei (zo heet die weg) gelukkig niets meer te merken. Het is een straat als ieder andere. Niet echt mooi en meer dan een kilometer lang. Aan het eind zie ik nog een modernistische aanbouw van een huisartsenpraktijk. Totaal niet passend in de omgeving, maar ongetwijfeld praktisch.

Even later kom ik op de Leppedyk, een weg die ongetwijfeld met de spade is aangelegd, want een leppe is vertaald in het Nederlands een schep. Deze weg brengt mij naar de grote zandwinput, die daar langs de Beetsterweg is gegraven. Ik loop naar de top van een heuveltje en heb daarna een mooi overzicht over de waterplas die voor een gedeelte bedekt is met zonnepanelen. Het zonnepark bestaat uit maar liefst 33.000 zonnepanelen en heeft een vermogen van 13,6 megawattpiek. Mooi is het niet , maar (ik herhaal mezelf) wel praktisch.

Ald Beets

Eenmaal op de Beetsterweg krijg ik een apart geurtje in de neus. Ik snap daar eerst niets van tot ik op een bord lees dat er hier ook groenafval verwerkt wordt. Duidelijk.

Voor het viaduct over de A7 moet ik bij een groot bord met daarop Ald Beets (valt officieel onder Beetsterzwaag) linksaf. Ik loop tussen twee aardige stulpjes door en kom bij een pittoresk begraafplaatsje met een klokkenstoel, dat volgens een bord al in de Middeleeuwen in gebruik is. Op het kerkhof hebben achtereenvolgens twee kerken gestaan. De Sint Geertruidskerk (al in de 12e eeuw gebouwd) heeft het tot 1887 (figuurlijk met vallen en opstaan) volgehouden. Daarna werd hij vervangen door de Adelaarskerk. Omdat hier echter bijna niemand kwam, de laatste dienst werd in 1956 gehouden, werd de kerk na nog een blikseminslag in 1967 (waarbij de torenspits afbrandde) in 1984 gesloopt. De fundamenten zijn nog zichtbaar volgens het bordje, maar omdat ik het kerkhof van buiten het hek heb aanschouwd, is me dat niet opgevallen.

Ach het is een aardige wandeling daar door het bijna verlaten dorp Ald Beets, maar wat hoor je daar de A7. Het is een continu geronk en gerak. Als bewoner zul je er wel aan wennen, maar ondanks de ogenschijnlijk prachtige ligging, zou ik er zelf niet graag willen wonen. Nadat ik nog even een minigesprekje met een man heb die daar met hout bezig is en een hond bij zich heeft: “Hi’j dot niks hjer,” loop ik een bosje in. Met een slinger en een slag kom ik bij het tunneltje onder de A7.

Wat weer direct opvalt is de smakeloze graffiti die daar door creatieve onbenullen is neergekalkt. Het is niet anders.

Beetsterzwaag

En ja, dan kom ik op een punt waar ik volgens een pijl rechtsaf moet, maar volgens mijn boekje rechtdoor. Ik besluit de pijl maar te volgen en na een erg modderig begin, zorgen meerdere pijlen er voor dat ik keurig het dorp Beetsterzwaag bereik. Mijn negatieve ervaring over de bewegwijzering in het begin van de route moet ik zo langzamerhand wel wat bijstellen. De laatste etappes gaat dat namelijk behoorlijk goed.

In Beetsterzwaag loop ik langs Lyndensteyn, het uit 1821 stammende zomerverblijf van de familie Van Lynden. Het is later door de familie ondergebracht in de Corneliastichting. Deze stichting, genoemd naar de jong overleden Cornelia van Lynden, moest een gratis ziekenhuis voor Friese kinderen in stand houden. Nu dient het oude herenhuis als revalidatiecentrum .

De tuin daar tegenover, in Engelse landschapsstijl, is in 1832 ontworpen door de beroemde tuinarchitect Roodbaard. Daarvoor lag er een veel strakkere tuin. In de tuin staat het beeld van de zeegod Neptunis en die dateert al van 1720. Citaat: ‘De Overtuin is rond 1900 het decor geweest van godsdienstige bijeenkomsten, georganiseerd door de familie Van Lynden. Bij de ‘Turkse tent’, het verenigingsgebouwtje aan het einde van de vijver en langs de oever, verzamelden zich destijds duizenden mensen voor de sprekers, die de gelovigen toespraken vanaf een, boven de vijver gebouwd, spreekgestoelte.’

Maar ik hoef niet door de Overtuin en loop verder door de dorpsstraat. Onderweg maak ik nog een foto van het prachtige pand van bakkerij Verloop (zie foto’s). Al in de 18e eeuw werd het pand gebouwd en werd toen al een bakkerij. In 1908 werd de voorgevel vernieuwd in Jugendstil. Op de prachtige tegeltableaus staan klaprozen, korenbloemen en een bijenkorf. Een sieraad voor Beetsterzwaag.

Ach er is nog heel veel te vertellen over Beetsterzwaag en daarom verwijs ik voor wat de panden betreft, Beetsterzwaag heeft maar liefst 49 rijksmonumenten, naar deze website: https://www.historischbeetsterzwaag.nl

Via de Overtuin van het Lyclemahûs met daarin een tropische kas loop ik even later langs een groot gebouw met daarop de woorden ‘van Teyens Fundatie’. Ik kan het niet laten hier toch wat over op te schrijven. Het pand is in 1858 gebouwd in opdracht van Etta en Oene van Teyens. In de oude statuten staat vermeld: ‘In Beetsterzwaag zal een gebouw worden opgericht met de naam Van Teyens Fundatie, waar zes vrouwen mogen wonen, die zelf niet in hun onderhoud kunnen voorzien (dus arme vrouwen). Elke vrouw, een weduwe of ongetrouwd, waaraan een kamer is gegeven, mag gebruik maken van de waskamer, de droog- en bergzolder. Elke week ontvangt ze één gulden en vijfenzeventig cent (dat is nu € 0,79). Elk jaar krijgt ze 4500 korte turven (om de kachel mee te stoken), 10 manden woud- of zandaardappelen en 5 pond rundvet. Als ze ziek mocht worden krijgt ze 10 gulden om de dokter te kunnen betalen. En als ze sterft hoeft ze de kosten van de begrafenis en het graf ook niet te betalen.’

En verder hadden ze met een reglement te maken waarin ik er één regel uithaal: De regenten bepalen het model van de gordijnen voor de ramen. Daarin moest eenheid zijn.

Kortom, je had je te gedragen. Pas in 2002 zijn de laatste twee bewoonster vertrokken.

Olterterp

Daarna loop ik door de bossen naar Olterterp. Onderweg kom ik nog langs het prachtige kerkje dat daar als een Feniks tussen het geboomte oprijst. Volgens het tsjerkepaad.nl is de kerk in 1414/1415 gebouwd. Daarvoor heeft er een Olterterper kerk gestaan op de familiebegraafplaats bij de Olterterpervaart aan de Aldhof. De kerk was aanvankelijk zonder kerktoren, maar met een klokkenstoel. Deze werd pas in 1744 vervangen door een kerktoren.

Op Wikipedia vond ik nog de volgende naamsverklaring, die ik niet kende: De plaats Olterterp komt in 1315 al voor als Utrathorp. Utrathorp vormt samen met het dan Urathorp genoemde Ureterp een namenpaar dat de ligging van de beide dorpen ten opzichte van de rivier de Boorne aangeeft. Het Oudfriese ûtere betekent “buitenste” of “aan de buitenkant gelegen” en ûr “over” of “boven”. Olterterp is dus het stroomafwaarts gelegen dorp.

Het duurt niet lang meer of ik kom bij de parkeerplaats van Hotel – Restaurant Het Witte Huis in Olterterp. Na 23,5 km ben ik weer bij mijn auto. Het blijft een aardigheid het Groot Frieslandpad. Op naar de volgende etappe.

Geef gerust je reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Back to Top