(Op verzoek van één van mijn lezers heb ik hier en daar aangegeven waar de foto gemaakt is. Ik zou eerst alle foto’s doen, maar dat bleek toch wat te veel werk. De laatste foto van Winkler Prins is een knipsel en nog genomen in Veendam. Hoop dat het zo in ieder geval wat duidelijker is.)
13e etappe van Veendam naar Wedderveer 27 km.
Het is al goed half elf als Saak en ik op het Jan Salwaplein na de gebruikelijke koffie de rugzakken omdoen en aan het vervolg van het Groot Frieslandpad beginnen. (We beginnen zo laat omdat we de nacht in een B&B zullen doorbrengen.) Omdat het plein zo’n opvallende naam heeft, heb ik het thuis toch maar even uitgezocht: Het plein is vernoemd naar de Pool Jan Salwa (1912 – 1999) die als ritmeester op 13 april 1945 met dertien Cromwell-tanks Veendam bevrijdde. Kortom een mooi eerbetoon aan één van onze bevrijders.
Hoewel Veendam niet erg oud is, heeft het toch een aantal prachtige historisch ogende gebouwen. Daarom even een stukje geschiedenis:
Met de ontvening van het enorme moerasgebied, het Bourtanger Moor, wordt in de 16e eeuw al begonnen. In 1647 is men toe aan het ontginnen van de Muntendammer venen. Het gebied werd door een dubbel kanalenstelsel ontsloten, die onderling verbonden waren door dwarskanalen. Bij een zo’n kanaal, het Beneden Dwarskanaal en een sluis, ontstond Veendam. Wildervank is min of meer een voortzetting van Veendam. De bevolking van beide dorpen bestond voornamelijk uit veenarbeiders, schippers, ambachtslieden en kooplieden. Op de ontgonnen gebieden vestigden zich boeren. Pas in de eerste helft van de 20ste eeuw komt aan dat zware werk een eind: rond Vledderveen (Hier wordt de plaats Vledderveen ten oosten van Veendam bedoeld) wordt het laatste veen afgegraven.Veendam wordt ook wel Parkstad genoemd en is tegenwoordig met meer dan 21000 inwoners de een na grootste plaats van de provincie Groningen. De benaming Parkstad heeft het gekregen omdat het wil zeggen dat het een groene plaats is.
Omdat ik de benaming stad toch wel een beetje overdreven vind, maar recht wil doen aan het parkachtige karakter stel ik voor om Veendam in het vervolg maar Vijver Vlekke Veendam te noemen, want het wemelt er van de vijvers en vijvertjes. En omdat een vlekke een groot dorp is met stadse allures, is dat ook dichter bij de waarheid.
Nadat Saak en ik het Jan Salwaplein hebben verlaten, lopen we een paar honderd meter langs de drukke Julianalaan. Gelukkig mogen we daarna het Julianapark in. Ook hier vijvers, waarvan in ieder geval eentje is aangelegd door het stokoude riviertje de Ae te vergraven.
Aan het eind van het park komen we langs het prachtige gemeentehuis en even later langs de Grote Kerk uit 1662. De kerk staat er prachtig bij, maar heeft na 1662 wel diverse verbouwingen ondergaan. Niet lang daarna komen we langs de Hoogere Burgerschool waarin nu het Veenkoloniaal Museum gevestigd is. Het standbeeld ervoor blijkt van niemand minder dan Winkler Prins te zijn die hier in Veendam maar liefst 32 jaar dominee was. Hij schreef hier de eerste editie van zijn beroemde encyclopedie.
WP wordt hier volop geëerd, want de kinderen gaan er naar de scholengemeenschap Winkler Prins en in 2005 is hij hier 97 jaar na zijn dood samen met zijn vrouw herbegraven. In ieder geval staat zijn standbeeld voor een prachtig gebouw, dat in 1910 in de zogenaamde Um-1800 stijl is gebouwd. Van deze stijl had ik nog nooit gehoord en daarom voor de liefhebbers de volgende verklaring. Deze stijl is vernoemd naar een boek van Paul Mebes met als titel ‘Um 1800 Architectur und Handwerk im letzten Jahrhundert ihrer traditionellen Entwicklung.‘ De stijl, die terugkeert naar de architectuur van 1800 is niet veel toegepast. Het is een historiserende stijl als reactie op de rationele (zakelijke) stijl van o.a. Berlage. Men gebruikt hierbij natuurstenen accenten en veel classicistische motieven, maar wel in combinatie met moderne constructietechnieken, zoals gewapend beton.
Na nog een aantal vijverpartijen lopen we Veendam uit en polder Wiede in. Het is een stukje oud beekdallandschap en we lopen een poosje langs het meanderende riviertje de Oude Ae. Het is nu moeilijk voor te stellen maar ‘de ( veen)rivier de Oude Ae, ook wel Munte, Munter Ae, Munter Ee, Termunter Aa of Oude Æ genoemd is hier wel 500 meter breed geweest en had een diepte van meer dan drie meter.’ Helaas loop ik hier iets te veel op de automatische piloot en dus verkeerd. Saak vertrouwt het niet en loopt rechtdoor, terwijl ik eigenwijs een zo te zien vaker gebruikt ‘pad’ in sla. Even later staan we vijf meter van elkaar, maar wel gescheiden door een net iets te brede sloot. Omdat Saak heeft ontdekt dat zij op de route zit, moet ik terug. Het is niet zo ver, maar al met al loop ik toch een paar honderd meter om. Ik had de kaart wat beter moeten bestuderen.
Als ik weer bij haar ben, gaat zij terug naar de auto en mag ik alleen verder. Zij heeft haar succesje binnen en ik mag het nu verder alleen uitzoeken. Gelukkig is het duidelijk waar ik langs moet en niet lang daarna loop ik langs het Westerdiep en langs Menterwolde (Muntendam). Ik kom er geen mens tegen.
Op de Brede weg, die echt niet breed is maar voor vroegere begrippen waarschijnlijk wel, heb ik nog een ‘mooi’ uitzicht op Veendam. Een paar ouderwets rokende schoorstenen geven aan dat er volop bedrijvigheid is.
Aan het eind van de weg zie ik vlak voor het spoor een bankje. Het staat bij een zo te zien hagelnieuwe of opgeknapte vijverpartij, waar volop gevist wordt (al zie je dat niet op de foto). Wat mij triggerde was het bord, met een volgens mij unieke tekst: ‘Het is verboden tussen de leliebladeren te vissen. En nog tussen haakjes; (minimaal 15 meter uit de lelies).’ Met uitzicht op de vijvers nuttig ik daar een broodje en maak ik met heet water en wat poeder heerlijke chocolademelk. Een van de mensen die bij de vissers stond, komt mijn kant op en wenst mij een smakelijk eten. “Dankjewel,” zeg ik,” maar ik heb het al op.” Glimlachend steekt hij de hand op en ik ook.
Na het spoor kom ik over het A.G. Wildervanckkanaal en over het viaduct over de N33. Niet lang daarna moet ik rechtsaf en passeer een huis met deze keer geen omgekeerde Nederlandse Vlag. Omdat ik de vlag die daar hangt niet thuis kan brengen, maak ik er een foto van: het blijkt achteraf de Groningse vlag te zijn: De vlag is gebaseerd op de vlag en het wapen van de Ommelanden en de vlag van de stad Groningen. De kleuren van de stad zijn wit en groen; die van de Ommelanden rood, wit en blauw. De kleuren van de stad Groningen vormen een kruis in het midden van de vlag om de centrale ligging en rol van de stad te symboliseren.
Ik loop ondertussen door het gebied Boven Veensloot over een weg die bijna 4,0 kilometer lang is. De weidsheid van het Groningerlandschap is hier duidelijk zichtbaar en dat heeft zo zijn charmes. Langs de weg zie ik plotseling een bord, waarop aan de achterkant een grote Z staat. Die letter is tegenwoordig behoorlijk omstreden door de oorlog in Oekraïne. ‘Het zal toch niet,’ denk ik, maar dat is natuurlijk een grapje. Wel wekt het mijn nieuwsgierigheid en ik kom er thuis achter dat die Z borden bij een plaats staan waar een zinker ligt: een zinker is een pijpleiding onder water. In zo’n buis zitten onder andere gasleidingen, waterleidingen en rioleringspijpen. Weer wat geleerd. Na een paar kilometer wordt de asfaltweg een fietspad en loop ik langs wat jonge bosjes. Oude bosjes en bossen heb je hier volgens mij niet.
Na een kilometer over de Meederveenweg en de D.H. Vinkersweg kom ik bij het natuurgebied Emergo, met daarin een prachtige vijver. De luchten weerspiegelen schitterend in het rimpelloze water en ik kan het niet laten om er een foto van te maken. Zoiets is natuurlijk absoluut niet uniek, maar het blijft mooi. Ik dacht bij de naam Emergo eerst even aan het Zeeuwse Luctor et emergo = ik worstel en kom boven. Het landschap is de aantasting door de turfwinning weer te boven gekomen. Maar Saak wees mij er thuis op dat het waarschijnlijk met go (is gouw) te maken heeft. Het ligt immers in de buurt van de Eems. (Wie het weet mag het zegen) In ieder geval is het gebied Emergo 49 hectare groot. Met bos speel- en zonneweiden en niet te vergeten een 9 hectare grote visvijver is het een prachtig recreatiegebied dat door Staatsbosbeheer in de jaren zeventig is aangelegd. Dat is in ieder geval duidelijk.
Het duurt daarna niet lang meer of ik loop Oude Pekela binnen, de plaats waar de bekende stakingsleider en voorman van de CPN Fré Meis woonde. Hij overleed in 1992. Er moet ergens een standbeeld van hem staan, maar dat ben ik niet tegen gekomen. Voor de liefhebbers heb ik even de geschiedenis van Oude Pekela wat op een rijtje gezet: ‘Het dorp Pekela ontstond rond 1600 op initiatief van de Pekelder Compagnie als veenkolonie langs de Pekel A. Loodrecht op die Pekel A werden een aantal wijken (zijkanalen) en zwetsloten (wateren tussen de percelen van verschillende eigenaren) gegraven. Het drukke dorpsleven vond echter plaats langs het kanaal, waar de rijkeren woonden. Hier werden schuiten met stadsdrek aangevoerd en overgeladen door arbeiders om vervolgens te worden vermengd met de bonkaarde (toplaag) van het veen om het vruchtbaarder te maken. Reeds gestoken turf werd er overgeladen op schuiten naar de stad. Achter het ‘drukke deel’ lagen met name boerderijen. Pekela behoorde aanvankelijk tot het kerspel Winschoten, maar werd in 1640 zelfstandig. Van 1683-1685 werd de Hervormde kerk van Oude Pekela gebouwd. Sindsdien zijn er nog acht andere kerken verrezen.’
Tussen 1664 en 1881 werd naar schatting 5000 hectare veen omgevormd tot landbouwgrond. Omdat al die turven vervoerd moesten worden, ontstond er ook scheepsbouw in Pekela.
In 1810, toen Nederland werd ingelijfd bij Frankrijk, werd het dorp Pekela gesplitst in twee zelfstandige gemeenten: Oude en Nieuwe Pekela. In 1990 werden ze weer samengevoegd. Het dorp Oude Pekela is vooral bekend geworden door de strokartonindustrie.
Lopend door Oude Pekela kun je merken dat de acties van Fré Meis financieel wat hebben opgeleverd, want het aantal nieuwe en ook grote huizen is er groot. Een verrassing is voor mij de werkelijk prachtige kerk. De katholieke Sint – Willibrordeskerk werd tussen 1895 en 1896 gebouwd ter vervanging van een oudere schuurkerk uit 1783. Het kerkbestuur vroeg van de architect Nicolaas Molenaar sr. om de Sint-Bonifatiuskerk in Dokkum te kopiëren. Dat weigerde Molenaar en hij kwam met een eigen ontwerp: een neogotische kruisbasiliek. Buiten de stad Groningen heeft alleen Uithuizen (de Jacobus de Meerderekerk) zo’n kruiskerk.
Na de kerk moet ik linksaf langs de vaart en kom dan pas langs het oude Oude Pekela. Maar ook hier zijn diverse huizen vernieuwd of nieuw gebouwd. Onderweg valt mijn oog op een zogenaamde stolperstein (zie foto). De man die hier gewoond heeft (Abel Petrus Bernardus Sanders), is op 10 april 1945 samen met negen anderen (waaronder de bekende kunstschilder Werkman uit Groningen) bij Bakkeveen vermoord. Ik ben er even stil van.
Niet lang daarna moet ik over de Ericabrug en na huisnummer 5 van de Vijverstraat linksaf. Nadat ik weer over een bruggetje ben gekomen, kom ik echt in de goudkust van Oude pekela terecht. Alle huizen liggen hier aan het water. Met de originele namen Meerkoet, Rietgors en Roerdomp (wie verzint zo iets) wordt al aangegeven dat een zwemdiploma geen overbodige luxe is in deze wijk. Hierna ‘duik’ ik het Pekeler bos in. Het bos is niet erg oud, maar leuk voor hondenbezitters, want je mag er je hond los laten lopen. Op de gratis DoggyDating app zie je trouwens waar alle losloopgebieden van Nederland zijn! Gelukkig struikel ik er nog niet over opspringende honden en valt ook de hoeveelheid hondenstront mee. Ik hoef nog niet te slalommen. In het bos kom ik weer over een bruggetje en langs een vijvertje. Het veenkoloniale gebied leent zich blijkbaar prima voor de aanleg van waterpartijen, want ook na het Pekelerbos loop ik langs vijvers.
Als ik na de beklimming van een pittig heuveltje op de Weddenweg eindelijk verlost ben van al die waterpartijen moet ik al snel voor het bord Oude Pekela linksaf. Op de weg De Akkers moet ik na 250 meter ‘voorbij een sloot’ rechtsaf. Maar omdat er geen enkele aanwijzing te vinden is en 250 meter niet altijd duidelijk is in te schatten, loop ik nog even door. Omdat ik ook verderop geen enkele aanwijzing zie, loop ik toch maar terug. Op dat moment stopt er een allervriendelijkste oude Groninger, die mij in zijn beste Hooghaarlemmerdijks uitlegt dat ik ‘bij die sloot’ het land in moet. “Vroeger stond hier wat op de weg,” zegt de vriendelijke meneer, “maar nu ze de weg opnieuw geasfalteerd hebben, zie je dat niet meer.” Ik bedank de man uitgebreid voor zijn vriendelijke uitleg en stap even later over een karrespoor (volgens mijn boekje) een perceel bouwland in, met rechts naast me ‘een sloot’. (Het is wat met al dat water.) Omdat ik niet weer verkeerd wil lopen, bestudeer ik nauwkeurig de kaart en de beschrijving. Ik lees in mijn wandelboekje dat ik ‘voor de kruising bij water’ linksaf een graspad op moet en zie op de kaart dat dat na enkele honderden meters het geval is. Het klopt en ik loop 1,3 kilomer dwars door de landerijen. Daarna moet ik met een paar slingers en slagen door het gehucht Bronsveen. (Eerst over een paar landweggetjes en daarna over een fietspad.) Hoewel het gehucht maar een gehucht is, hebben de bewoners wel een bijnaam. Zij worden hier de Brommelboeren genoemd. Aangezien hier ook nog wat bosjes zijn, zullen er ook wel bramenstruiken groeien. In het Gronings zijn bramen ‘brommels’, in het Stellingwarfs ‘brummels’ en in het Duits ‘Bromberen’. Het gaat hier dus ongetwijfeld over bramen. Het geeft volgens mij aan dat het vroeger waarschijnlijk een zeer armoedige streek was, waar de mensen mede door het plukken van bramen in hun onderhoud moesten voorzien. In ieder geval duurt mijn verblijf in ‘Brommeldorp’ niet lang, want ik ben er zo doorheen.
Daarna kom ik op de vrij lange Kentersweg naar Blijham. Als ik daar ben, denk ik even dat ik ook hier met een gehucht te maken heb. Maar het kleine rijtje woningen (een aantal zijn identiek en zet ik op de foto) behoort tot een heus dorp met maar liefst een 2600 inwoners. Na dit stukje Blijham loop ik verder over de niet al te drukke Louwdijk en kom bij een driesprong waar ik even naar rechts moet en dan naar links langs een brede sloot. Een graspad loopt hier door de Lutjeloosche Meden naar het gemaal bij Wedderveer. (Lutjeloo is een plaatsje dat Klein bos betekent.) Het woordje Meden doet wat aan honingwijnen denken. Mede = honingwijn. Maar ik vermoed toch dat het een verbastering of een ander woord is voor made. Een made is een stuk grasland. Met het woord lutje er bij zijn dat dus geen grote stukken.
Volgens het stipje dat Saakje op mijn kaart gezet heeft, moet ik nu vlakbij de B&B zijn waar we de nacht zullen doorbrengen. Maar hoe ik ook kijk er staat daar niet eens een huis, laat staan een B&B. En dus bel ik haar op om te vragen hoe ik bij de B&B kom. “Gewoon rechtsaf,” zegt ze en dat doe ik braaf. Maar als ik daarna weer bij een driesprong kom, snap ik er niets meer van. Als ik bezig ben om op Google Maps te kijken waar ik mij precies bevind, zie ik haar in de verte staan zwaaien. Het is duidelijk: Het stipje op mijn kaart staat absoluut niet op de plaats waar onze B&B is. Een beetje mopperig loop ik dan ook op haar toe. Maar veel tijd om mijn gram te halen heb ik niet want daarna is het nog maar een vijftig meter lopen en zijn we bij B&B Boeren Maison. Dat klinkt een beetje voornaam, maar het moet gezegd: in de verbouwde boerderij zijn welgeteld vier ruime kamers ingericht van maar liefst 28 m2 groot en met alles er op en er aan. In een hotel moet je vaak met minder genoegen nemen. Kortom, na dik 27 kilometer was ik die paar honderden meters die ik ben omgelopen, zo weer vergeten. Moe maar voldaan en met mijn buikje vol na een bezoek aan het voortreffelijke Turkse restaurant ‘De Sultan’ in Vlagtwedde, viel ik dan ook al rond tien uur in slaap. Morgen naar Bellingwolde.