3 van Raerd naar Haskerdiken

3 van Raerd naar Haskerdiken

13 april 2022

Nadat ik vandaag eerst mijn auto bij de kapel van Dodo in Haskerdiken heb geparkeerd, stap ik over in het bijna 12 jaar oude roze Fiatje van mijn vrouw Saak. Zij brengt mij naar de kerk van Raerd, dat tot 1989 nog Rauwerd genoemd werd. De uitgang werd geeft al aan dat het om een terpdorp gaat en dat is duidelijk te zien aan de kerk die hoog en droog het mooie centrum van het dorp bepaald. Het is nu nauwelijks meer voor te stellen dat Raerd vroeger aan de monding van de Mûzel (de Boorne) lag en vlakbij De Middelzee. De Moezel (die nu Mûzel heet) is het westelijke stuk van de oude rivier de Boorne. Het oostelijke stuk heet het Koningsdiep (Alddjip in het Fries) Het is een van de drie rivieren die zijn ontstaan in de voorlaatste ijstijd toen grote gletschers de rivierdalen van De Lende , de Tsjonger en de Boorne in het landschap uitsleet. Dat alles is dus meer dan 130.000 jaar geleden. In ieder geval is Raerd al heel vroeg bewoond, want sporen van bewoning uit de Romeinse tijd zijn hier zelfs gevonden. Het dorp ontwikkelde zich tot een voornaam dorp, want tot 1984 was het de hoofdplaats van de gemeente Rauwerderhem. Dat had zijn naam te danken aan de hempolders die hier al in de 12e en 13e in de oude Middelzee werden aangelegd. De Middelzee verzandde hier in die tijd en dat zal zondermeer hebben meegespeeld bij de inpoldering. Een hem is buitendijks land. Na 1984 werd Rauwerderhem ingedeeld bij de gemeente Boornsterhem, die op zijn beurt in 2014 werd opgeheven. De gemeente werd toen opgedeeld tussen Leeuwarden, Heerenveen, Súdwest-Fryslân en de nieuwe gemeente De Friese Meren. Het kan verkeren. In ieder geval is het oude gemeentehuis nog pontificaal aanwezig in Raerd, dat op een enkele dissonant na nog een prachtig dorpscentrum heeft. Helaas heb ik geen kijkje in de kerk kunnen nemen, want daar is in de Laurentiuskerk een prachtige schildering van het laatste avondmaal te zien volgens het jabikspaad-boekje. (Overigens kan ik daarvan geen enkele afbeelding op internet vinden.) De kerk kwam in de plaats van een oude kerk die bouwvallig was en dateert van 1815. Voor een kerkgebouw vrij jong nog.

Het is bijna kwart voor tien als Saakje en ik het centrum van Raerd uitlopen en over de Hegedyk richting Irnsum gaan. De Hegedyk ligt inderdaad hoog en was vroeger de zuidelijke dijk die het water van de Mûzel (de Boorne) en ongetwijfeld ook van de Middelzee (als het water daar door een noordwesterstorm omhoog kwam), ‘in de stokken’ moest houden. (Dit is een vertaalde Friese uitdrukking die aangeeft dat je iemand of iets in bedwang houdt.) In dit geval het water.

Als we nog niet zo lang onderweg zijn passeren we een oud PEB-hokje. Op de deur nog steeds het bordje Rauwerd Hegedyk 19 en met daaronder P.E.B. Friesland. Ik ga ze steeds mooier vinden die hokjes. Het zijn zo langzamerhand opvallende cultuurhistorische elementjes in een (hier) wijds landschap. Even later zien we een bordje met daarop ‘Welkom op het boeren wandelpad’. Het is een pad dat over particuliere grond loopt, maar waar de mensen gebruik van kunnen maken als ze even een ommetje willen maken. Met dank aan de boer en Plaatselijk Belang Raerd hebben ze dat hier mogelijk gemaakt. Wij maken er geen gebruik van en volgen de Hegedyk die echt prachtig in het landschap ligt. Als we na de Hegedyk bij de oude Rijksweg komen, mogen we over een hagelnieuw betonnen fietspad richting Irnsum lopen. Het heeft meer weg van een parallelweg, maar staat aangegeven als een fietspad. Vlak voor Irnsum neem ik afscheid van Saak. Zij loopt via de Learewei weer terug naar Raerd en ik vervolg het Jabikspaad. Omdat ik vlak voor Irnsum een picknick bank zie staan, maak ik daar meteen maar gebruik van. Het is ondertussen half elf en tijd voor een kop koffie. Hoewel de temperatuur redelijk is, zit ik er toch niet echt aangenaam en binnen vijf minuten heb ik de koffie en een halve stroopwafel naar binnen gewerkt en loop het dorp in. En wat is het dan aardig dat je langs De Twee Gemeenten loopt. Vroeger bood dit etablissement onderdak aan dekhengsten van De Vereeniging tot Veredeling van het Paardenras. Het was blijkbaar een aardiger bijverdienste voor de kastelein, want ook in mijn dorp had de kastelein achter zijn café een stal met een dekhengst. Maar Irnsum ken ik allen maar als dancing en heb daar als jongeman dierbare herinneringen aan. Als ik nu de Twee Gemeenten in Irnsum intyp bij Google vind ik een eetcafé. ‘Tiiden hawwe tiiden’ zeggen de Friezen.

In ieder geval staat Irnsum vandaag behoorlijk op de kop. De oude straatweg door het centrum van het dorp is weer ouderwets een zandweg geworden, al wordt er druk gestraat. Ik zie voor een huis een echtpaar rustig op de klapstoel achter een kop koffie zitten en kan het niet laten om een opmerking te maken over de rust die zo’n afsluiting met zich meebrengt. Het antwoord van de heer des huizes verrast me: (vertaald) “Om mij laten ze het zo,” zegt hij en zijn vrouw knikt . Ik raak met hen ik gesprek en zij moeten even hun ergernis kwijt over de motoren, bromfietsen en fietsers die ondanks de afsluiting toch menen daar langs te moeten rijden. “Soms rijden ze de straters bijna over de handen,” zegt de vrouw. Ik ben het met haar eens dat zulke onbeschaafde lieden hard aangepakt moeten worden, al kunnen zij en ook ik er weinig aan veranderen. Als ik hen vertel dat ik het Jabikspaad loop, vertellen ze me dat het pelgrimsmonument tijdelijk verplaatst is. Ik kan er dus geen foto van maken. Op internet vind ik de volgende uitleg bij het monument afkomstig uit een artikel van Wiep Koehoorn, de voorzitter van Stichting Jabikspaad Fryslân: in 2010 werd tien jaar na de opening van het Jabikspaad in Irnsum ‘de Jirnsumer Moeting’ onthuld. (Moeting is ontmoeting.) Het pelgrimsmonument is gemaakt van middeleeuwse kloostermoppen. Deze worden ook wel Alde Friezen genoemd. Ze zijn verzameld door Lodewijk Damsma uit Irnsum en afkomstig van zo’n 350 Friese kloosters en kerken die tussen 1200 en 1500 in Friesland zijn gebouwd. Het monument symboliseert verschillende ontmoetingen:

De ontmoeting van de oost- en de westroute van het Jabikspaad. (Ik volgde de westroute). Hierna gaat het jabikspaad langs één route verder naar het zuiden.

De ontmoeting van de pelgrims en de andere wandelaars/fietsers die hier vanuit het Friese Oostergo en Westergo bij elkaar komen.

De ontmoeting van de meer dan 500 kloostermoppen, die hier in één monument zijn verenigd.

Hoewel ik de laatste betekenis wat gezocht vind, ‘stenen die elkaar ontmoeten’, vind ik het monument op zich wel geslaagd. Ik vond een foto op internet en heb die (zonder te weten wie de fotograaf is) hier toch maar bijgevoegd. (laatste foto)

Na mijn aardige gesprek langs de tijdelijke zandweg in Irnsum, vervolg ik mijn weg richting Akkrum. Nog in het dorp zie ik dat ze het beeldje van de Irnsumer kat hebben laten staan. Inwoners van Irnsum worden ook wel de Irnsumer katten genoemd. Na de Raerder Roeken, hebben we nu dus ook de Irnsumer katten. In Raerd kregen ze hun bijnaam door de roeken in het park van Jongemastate en in Irnsum misschien wel doordat ze hier in de 17e en 18e eeuw zich vermaakten met het populaire volksvermaak katknuppelen: Bij het katknuppelen wordt een kat in een houten ton opgesloten en aan een touw tussen twee bomen opgehangen. De deelnemers slaan vervolgens met houten knuppels tegen de ton. De bedoeling is dat de ton in duigen wordt geslagen, waarna de kat onder luid gekrijs kan ontsnappen. Evenals ganstrekken kwam katknuppelen in grote delen van Europa voor. In tegenstelling tot veel andere kwelspelen bracht het dier het er hier levend van af. Als ze die ton boven een vuur hingen was dat niet het geval. Kwelspellen kwamen vroeger veel voor, zoals: Palingtrekken, en ganstrekken (de kop moest er afgetrokken worden), hanen bekogelen (tot ze dood waren) en natuurlijk het stierenvechten. Waarom de Irnsumers nu als katten door het leven gaan, is me niet duidelijk omdat kattenmeppen op veel meer plaatsen een volksvermaak was.

Maar goed, na deze beschouwing verlaat ik het dorp Irnsum en begeef mij richting Oude Schouw. Het is een plaats die z’n sporen in de geschiedenis heeft nagelaten. Want toen het de Friezen in Leeuwarden in 1672 dun door de broek liep omdat men een inval van de Munsterse bisschop Bommen Berend vreesde, haalden de Gecommiteerden te Velde (aangewezen door de Staten van Friesland) alle soldaten uit het zuiden van Friesland en legerden ze achter Oude Schouw. Met dank aan Albertine Agnes ( de vrouw van de al in 1664 overleden Friese stadhouder Willem Frederik van Nassau Dietz), die de plannen voor een stulpje in Oranjewoud in gevaar zag komen, moesten de soldaten onmiddellijk weer terug. Ook toen al werden de Stellingwerven als ‘’t paantien onder et koppien Frieslaand gezien’. Voor veel Leeuwarders hoefde je daar geen rekening mee te houden.

Overigens begint de geschiedenis van Oude Schouw al ergens in de 12e eeuw, wanneer de Boorn niet meer uitmondt in de Middelzee, maar zijn water via de daartoe gegraven Oude Wetering op het Sneekermeer loost. Oude Schouw maakte dus deel uit van de merenlinie die voor de mensen in Leeuwarden veel belangrijker was dan de Friese Waterlinie (De Lende- Kuunderlinie). Voordat ik met al die historische feitjes ophoud, moet ik nog wel zeggen dat de gerenommeerde waterherberg De Oude Schouw daar al eeuwen (vanaf de 16e eeuw) een pleisterplaats is voor reizigers. Vroeger werden mensen hier met de veerpont overgezet en was De Oude Schouw een veerhuis. Kortom een plaats met geschiedenis.

Vanaf de brug loop ik voor mijn gevoel zo naar Akkrum, al is die afstand echt nog wel een paar kilometer. Wat opvalt is dat het landschap hier gestoffeerd is met tientallen hoogspanningsmasten. Ongetwijfeld nuttig, maar absoluut niet mooi.

Als ik over de brug over de Meinesloot ben gekomen, zie ik achter een paar prachtige treurwilgen het in 1900/1901 gebouwde Coopersburgh opdoemen. Het gebouw telt 22 kamers en was/is bedoeld voor ‘minvermogende ouderen’. Het is een geschenk van de uit Akkrum afkomstige Folkert Kuipers, die zich, nadat hij naar Amerika was geëmigreerd, Cooper noemde. Hij werd daar een rijk man. Achter het huis staat nog een mausoleum uit 1906 in de Art Nouveau-stijl waar Cooper en zijn vrouw in 1907 zijn bijgezet.

Ik zal niet alles van Akkrum beschrijven, want dan wordt het een wel heel erg lang verhaal, maar een paar dingen wil ik toch nog wel kwijt. Akkrum is in de vroege Middeleeuwen al ontstaan en kon zich als terpdorp langs de Boorne goed ontwikkelen, omdat het gunstig gelegen was aan die rivier. Toen het dorp in 1828 ook nog aan de Overijsselse straatweg kwam te liggen en in 1868 aan het spoor kon men letterlijk en figuurlijk niet meer om Akkrum heen. Maar ook eerder was het dorp ‘verkeerstechnisch’ al gunstig gelegen, getuige deze tekst uit het eind van de 18e eeuw: ‘Akkrum is een vermaaklyk Dorp, dewyl alles, wat te paarde of met rijtuig van Leeuwarden naar ’t Heerenveen en verder wil, hier door zynen weg moet neemen’.

In die 18e eeuw kreeg men hier ook een zaalkerk (1759). (Daarvoor stond er ook al een kerk.) De toren is later gebouwd. Die is pas in 1882 tot stand gekomen. Aan de westkant van de hervormde kerk staat het in expressionistische stijl gebouwde tehuis Welgelegen voor ongetrouwde dames en weduwen. Ik weet niet of die criteria nu nog gelden. Daarvoor stond er een buiten waarvan alleen het tuinhuis met koepeldak bewaard is. Wat verder nog opvalt in het gezellige centrum is de Doopsgezinde kerk met zijn dorische zuilen. Ik maak er een foto van en passeer even later het beroemde café Goeres, dat mij ogenblikkelijk aan het advocatenduo de gebroeders Anker doet denken. Daarna verlaat ik onder het spoor door deze voormalige hoofdplaats van de gemeente Utingeradeel (opgeheven 1984). Na Boarnsterhim hoort het nu bij de gemeente Heerenveen. Ik heb zo mijn twijfels over al deze schaalvergrotingen, maar dat terzijde.

In Nes, waar de voormalige 41 meter hoge watertoren uit 1957 nu een watertorenhotel geworden is (je kunt er op hoogte logeren) maak ik nog een foto van de oude begraafplaats met een klokkenstoel. Vroeger lag hier een klooster en de straat heet hier dan ook niet voor niets Kleasterwei. Daarna loop ik langs de Boorne richting Oldeboorn. Dat de Boorne (en de weg er langs dus ook) behoorlijk slingert, blijkt wel uit het feit dat ik soms de toren van Oldeboorn links van mij heb en dan weer rechts. Maar ook al slinger ik richting het dorp, ik kom er wel. En als ik het dorp via een nauwe passage binnen loop, word ik bijna omarmd door de gemoedelijke ligging van de dicht op de weg staande huizen en de rustig kabbelende Boorne, die zich hier bijna door het dorp perst. Vooral de huizen aan weerskanten van de rivier maken je duidelijk dat we hier met een oud dorp te maken hebben: Je hebt er nog prachtige geveltjes en het oudste huis stamt hier uit 1620. Maar als je weet dat al in de vroege Middeleeuwen Oldeboorn met Dokkum de belangrijkste plaatsen in Friesland waren en dat er vanuit Oldeboorn handel gedreven werd met Holland, maar ook met Skandinavië. En als ik de verhalen mag geloven voer men zelfs op Groenland. In ieder geval had Oldeboorn vroeger veel scheepstimmerwerven, smederijen en touwslagers en was de Boorne de belangrijkste ‘verkeersader’ van Friesland. Dat is nu allemaal nog moeilijk voor te stellen, maar nog steeds ademt het dorp geschiedenis

Nadat ik over een prachtig bruggetje aan de overkant van de Boorne ben gekomen, bezoek ik nog even de Doelhofkerk, die zoals zoveel kerken op slot zit. De karakteristieke toren stamt uit 1737 en het schip uit 1753. Ik vind het een prachtige toren, al werd hij wel naar het voorbeeld van de Grote kerk in Hindeloopen gebouwd. Maar het mag duidelijk zijn dat Oldeboorn daarvoor al een Middeleeuwse kerk bezat, die de tand des tijds niet heeft kunnen weerstaan.

Ik verlaat Oldeboorn en loop via de Fjûrlanswei en een fietspad naar de oude rijksweg. Het fietspad is duidelijk aan wat onderhoud toe, maar gezien het grote aantal fietsers (ik zag er twee) heeft dat waarschijnlijk niet de hoogste prioriteit. Het is in ieder geval voor mij weer een kleine ontdekking, want ik ben hier nog nooit geweest. Is het in de buurt van Oldeboorn nog heerlijk rustig, hoe dichter ik bij de oude Rijksweg en de pal ernaast liggende A32 kom, hoe meer het geluid van de auto’s de stilte van het ‘ganzengedooggebied’ (dat heeft men hier) verstoord.

Eenmaal bij de oude Rijksweg zie ik een ‘wegwerker’ (tegenwoordig een ambtenaar in de buitendienst neem ik aan) de takken van de pas gesnoeide knotwilgen opruimen. Het valt mij op dat er overal knotwilgen geknot zijn en dat doet mij deugd. Knotwilgen horen bij het Friese landschap. Als ik na de Hooibrug onder de A32 door loop, duurt het niet lang meer of ik zie mijn rode auto al bij de kerk van Dodo staan. Maar voordat je daar bent loop je als het ware over het erf van twee boerderijen. Eenmaal bij de auto loop ik nog even door en bezoek het kerkhof met daarop de oude kapel (vroeger stond hier een klooster). De kapel van Dodo wordt zo genoemd volgens mijn Jabikspaad-boekje omdat de kluizenaar Dodo hier verbleef en hij door zijn invloed de bloedwraak onder de Friezen terug drong. Hij droeg de stigmata, de wonden van jezus, volgens het boekje in zijn lichaam. Hij stierf in 1231 toen zijn kluis instortte. Volgens een ander bericht liep hij toen die stigmata op en dat lijkt mij een heel stuk logischer. In ieder geval is de kapel van het Hasker Convent van 1818. Hij staat op de plek waar ooit de kluizenarij stond. Ter nagedachtenis aan de heilige Dodo is er een bosje aangelegd nabij de kapel, waarin de letters ‘DODO’ vanuit de lucht te lezen zijn. Het bosje maakt deel uit van het Jabikspaad. Dat is me ontgaan en ik kan het thuis ook niet vinden. Het is niet anders. Het was een mooie tocht en dat is het belangrijkste.

Geef gerust je reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Back to Top