26 – 04 – 2024
2e etappe Van Termunterzijl naar Tjamsweer (bij Appingedam ( 23 km)
Als ik na een goed ontbijt om 8 uur door Saak wordt uitgezwaaid, kom ik direct over de sluis met zijn prachtige brugleuning, die de borstwering wordt genoemd. . Omdat ik de vorige etappe nog niets over het dorp Termunterzijl verteld heb, nog even een klein stukje geschiedenis.
Het dorp is ontstaan na de bouw van een sluis (zijl) in 1601 over het Termunterzijldiep. In 1686 werd de zijl verwoest door de St. Maartensvloed, waarbij nagenoeg de gehele bevolking om het leven kwam. In 1725 is de huidige sluis met boogbrug aangelegd: de Boog van Ziel. Het Termunterzijldiep speelde een belangrijke rol in de scheepvaart. Vanaf het einde van 18e eeuw ontwikkelde zich de Veenkoloniale zeevaart en de schepen uit Veendam, Wildervank, de Pekela’s en Hoogezand-Sappemeer kozen of voor de Statenzijl of voor Termunterzijl om buitengaats te gaan. Rondom de zijl vestigden zich allerlei bedrijfjes en winkels die vooral een functie hadden voor de scheepvaart. Die scheepvaart kwam in het midden van de 19e eeuw tot een hoogtepunt. De meeste van die schepen voeren op Duitsland, Engeland, Scandinavië of de Baltische Staten. In de laatste helft van de negentiende eeuw werd er in Termunterzijl een nieuwe sluis aangelegd waardoor de Boog van Ziel overbodig werd.
Na 1900 liep de zeevaart sterk terug. Wel breidde de visserij zich uit. Ook in Termunten en Termunterzijl woonde een groep vissers. Ze visten op garnaal, ansjovis, bot, haring en spiering. De eerste vissersschepen waren open boten met één mast. Aan de mast werd het net voortgetrokken. Later werd er ook gevist met twee netten (‘korren’), aan beide zijden van het schip één. Toen de industrie in Delfzijl opkwam had dat gevolgen voor de visserij. Veel vissers kozen toen voor een regelmatig leven in de industrie. Een aantal schippers bleef doorvaren maar vanaf de jaren tachtig vond een gestage afbouw plaats. In 2001 vertrok de laatste zeevisser uit de haven van Termunterzijl.
Ik loop richting Delfzijl. De stad is ontstaan aan de monding van het gegraven Damsterdiep dat hier toen nog de Delf werd genoemd. Men veronderstelt dat de Delf al voor het jaar 1000 is aangelegd tussen Delfzijl ( = zijl in de Delf) en Winsum. Het is de voorloper van het Damsterdiep en het Winsumerdiep, die oorspronkelijk met elkaar in verbinding stonden.
Er lagen al vanaf eind 12e eeuw drie uitwateringssluizen bij Delfzijl. Toch zal er ook een gewone sluis gezeten hebben, want met een uitwateringssluis is scheepvaartverkeer nauwelijks/niet mogelijk.
In 1303 wordt Delfzijl voor het eerst genoemd. Hoewel Appingedam eeuwenlang veel belangrijker is dan Delfzijl ontwikkelt het zich gestaag en krijgt in 1825 zelfs stadsrechten. In datzelfde jaar werd het ook geteisterd door de Sint Maartensvloed, waardoor het overstroomde.
In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw kwam de ontwikkeling van Delfzijl in een stroomversnelling. Aan het eind van de jaren vijftig dreigt de Randstad namelijk overbevolkt te raken en het Noorden leeg. Daar bedenkt het Rijk een oplossing voor: spreiding van industrie. Er worden zevenentwintig industrialisatiekernen aangewezen en Delfzijl en omstreken is er daar een van. En dat is anno nu duidelijk te zien.
Want al lopend langs de dijk komen de rokende fabrieken op het industriegebied steeds dichterbij. Mooi is het niet, maar het zorgt natuurlijk wel voor veel werkgelegenheid. Omdat de rook vooral wit van kleur is ga ik er maar van uit dat het vooral waterdamp is wat de lucht in geblazen wordt. Voor ik echter bij het industriecomplex kom, passeer ik na 3 kilometer lopen de plaats waar Oterdum heeft gelegen. Het dorp werd in de jaren zeventig van de vorige eeuw afgebroken om ruimte te maken voor het industriegebied. Op de dijk staan nog enige tientallen grafstenen en een beeld van een hand met in de palm een kerkje. Op die plaats, boven op de dijk, stond het vroegere kerkje van Oterdum. De rug van de hand is naar Delfzijl gekeerd waarmee de kunstenaar wil aangeven dat het afgelopen moet zijn met de oprukkende industrialisatie. Helaas werd de koperen hand in 2011 gestolen. Er staat nu een kunststoffen hand. Het is moeilijk voor te stellen hoe het er vroeger uitgezien moet hebben, omdat er geen steen van de vroegere bebouwing overeind gebleven is.
Hierna loop ik over de dijk naar de plaats waar de Valgenweg het industriegebied in loopt. Daar moet ik langs.
Ik verbaas mij over de enorme fabriekscomplexen die men hier neergezet heeft en nog neerzet. Hier en daar wordt nog druk gebouwd.
Ik kom langs een uitloper van het Eemskanaal met de naam Oosterhornhaven, die hier ongetwijfeld is aangelegd om het industriegebied met schepen te kunnen bereiken. De Oosterhaven heeft via een sluis ook verbinding met het Termunterzijldiep.
Ik steek het kanaal over bij de Heemkesbrug en loop verder over de andere oever. Blijkbaar is het industriegebied nog lang niet vol, want ik zie hier nog hectares industriegebied die nog in ontwikkeling zijn.
Nadat ik het kanaal achter me gelaten heb, kom ik bij het stokoude dorp Weiwerd. Het scheelde weinig of het dorp was net als Oterdum door de oprukkende industrialisatie totaal van de kaart geveegd. Maar door bijgestelde groeiverwachtingen ontsnapten enkele boerderijen en huizen aan de sloophamer. De oude wierde (een terp) wordt of werd (dat is me niet duidelijk geworden) volgens een groot bord heringericht. Het ligt er nu al redelijk netjes bij en het Kustpad leidt mij even over de kop van de wierde. Er ligt nu nog een oude begraafplaats. Helaas is de kerk verdwenen: De kerk van 1877 werd in 1976 verkocht aan het Havenschap Delfzijl. Deze wilde het hele dorp kopen voor de uitbreiding van het industriegebied.
Met toestemming van het Ministerie van WVC werd op 6 januari 1984 tot de sloop besloten.
Achteraf was dat door voortschrijdend inzicht niet nodig geweest en ik blijf het dan ook een gelegaliseerde vorm van vandalisme vinden dat men zoiets gedaan heeft. Nu probeert men met een herinrichtingsplan de wierde nog weer enig aanzien te geven. De Friezen zouden wel zeggen ‘tiiden hawwe tiiden’.
Na mijn rondje over de wierde vervolg ik mijn weg over de Heemskesweg. Ruim om de wierde heen loopt een soort rondweg met de toepasselijke naam Wierderond. Voor mensen die geïnteresseerd zijn in een stukje geschiedenis van Weiwerd verwijs ik naar: https://www.filmbankgroningen.nl/dorpsfilms/weiwerd/
Daar staan twee filmpjes op. Maar een waarschuwing is wel op z’n plaats: Je krijgt er bijna de tranen van in de ogen als je ziet wat er allemaal is verdwenen.
Na Weiwerd kom ik over de Weiwerderbrug en even later bij de Zeesluis Farmsum. Een groot schip ligt in de sluis voor de brug te wachten. Gans het raderwerk staat stil als Berkenbosch over de brug loopt. De schippers voor op de boot maken er een grapje over. Het lijkt inderdaad net alsof de brugwachter wacht tot ik de brug ben overgestoken. Maar ik neem aan dat het water in de sluis nog niet hoog of laag genoeg staat om het schip er uit te laten. In ieder geval hoeven de schippers niet lang meer te wachten want als ik de brug nog maar goed en wel ben gepasseerd gaat hij al omhoog.
Hierna ga ik even boven op een dijk mijn broodje eten. Ook hier wordt mijn uitzicht bepaald door fabriekscomplexen, in dit geval de rederij van Wagenborg.
Na mijn broodje loop ik langs Conitank B.V. Omdat ik nieuwgierig ben wat er in al die tanks zit zoek ik dat thuis even op. Volgens hun eigen website: ‘Conitank is dé full-service logistieke dienstverlener voor de bio-economie met een opslagtank gespecialiseerd in plantaardige- en dierlijke vetten en oliën’. Daar ga ik dan maar van uit. Even verder zie ik het kerkje van Farmsum, waarvan de toren maar liefst 48 meter hoog is. De 19de-eeuwse kerk diende vroeger als baken voor schepen. Hoewel Farmsum een zelfstandig dorp is, is het volledig opgeslokt door Delfzijl. Ik kom er echter niet door en loop via de Oosterveldweg naar Delfzijl. Maar eerst kom ik nog over de brug, die over het Afwateringskanaal van Duurswold ligt. Water genoeg in Delfzijl.
Ik kom langs het opvallende gebouw van Noorderpoort waar je een maritieme opleiding kunt krijgen en passeer de brug en de sluis in het Oude Eemskanaal. Omdat ik daarna niet meer weet hoe het Kustpad verder loopt ( ik zie geen aanwijzing meer en weet ook niet precies waar ik ben, vraag ik een vriendelijke meneer of hij mij kan helpen. Ik heb namelijk wel een wat gedetailleerdere kaart van Delfzijl en Appingedam bij me, maar omdat ik daar ook niet mee uit de voeten kan, roep ik de hulp van die meneer in. Die heeft alle tijd en kan mij in ieder geval precies vertellen waar ik ben. “Als je de Oude Schansweg uit loopt kom je bij een poort,” vertelt hij mij. “Die wordt bij hoog water gesloten.”
Omdat ik niet de illusie heb hier in het centrum het Kustpad weer te vinden, loop ik na dit minigesprekje de Oude Schansweg uit en vindt daar inderdaad de poort, waar iemand druk bezig is met schoonmaakwerkzaamheden. Voor de poort zit een Bronzen Bootwerker even uit te blazen. (‘Bootwarker Eem Uutpoesten staat er in het Gronings op de sokkel.) een mooi beeld, waar ik een foto van maak. Als ik door de poort loop zie ik dat het geen overbodige luxe is dat de poort gesloten kan worden. Op de poort is namelijk aangegeven hoe hoog het water op 16 februari 1962 stond. Daarboven hangt nog een kleiner bordje. Op 1 november 2006 stond het water hier maar liefst 483 meter boven NAP. Als de poort toen niet gesloten was geweest had Delfzijl meters onder water gestaan.
Hierna kom ik met een slinger en een slag op het Molenbergplein. Hier staat molen Adam. Een beetje een zielig verhaal, want vroeger had Adam gezelschap van Eva. Beide molens stonden als watermolen in Bedum. Toen de beide molens in 1817 overbodig werden, verhuisde Eva naar Usquert waar ze werd omgebouwd tot korenmolen. Eind december 1890 brandde ze af.. Adam bleef in Bedum en werd verbouwd tot pelmolen. (Hierin werd het kaf van het koren gescheiden.) Pas in 1875 verhuisde Adam naar de huidige plaats waar men met de molen ook koren ging malen.
Niet veel verder kom ik langs de Hervormde kerk, die ook wel de Centrumkerk genoemd wordt. Er naast staat een mooi beeld van twee ‘Zeelu’ (zo heet het beeld) die bezig zijn een tros binnen te halen. Een Zuidmolukse meneer staat bij het beeld en vraagt of ik een foto van hem met het beeld wil maken. Dat doe ik natuurlijk graag. Hij is duidelijk blij met het resultaat en bedankt mij uitvoerig. Zo zie je maar weer dat er soms heel weinig voor nodig is om mensen gelukkig te maken.
Ik loop daarna met behulp van Google Maps naar het Damsterdiep. Daar moet ik langs. Het is bijna om de hoek, zodat er aan mijn ‘zwerftocht’ door Delfzijl een eind gekomen is. Even later zit ik weer op de route van het Kustpad.
De tocht langs het Damsterdiep is misschien niet spectaculair maar ik kom wel enkele interessante dingen tegen. Allereerst een opvallend gebouw met daarop de grote letters DEVEFA. Die staan voor Delfzijlse Verf Fabriek. De fabriek is al in 2003 naar Lelystad verhuisd maar de herinnering er aan blijft zo wel.
Vlakbij de brug naar Farmsum over het Damsterdiep kom ik tot mijn verbazing een beeld tegen van de beroemde detective Maigret. Op een bordje staat te lezen: Dit bronzen beeld van de wereldberoemde meesterspeurder is door zijn geestelijk vader Georges Simenon in 1966 onthuld. Deze Belgische schrijver creëerde de Maigret-figuur in Delfzijl in 1925, toen zijn schip hier aan het Damsterdiep werd gerepareerd. Een van de eerste Maigret-detectives heeft dan ook als Franse titel ‘Maigret en Hollande’ en speelt zich af in Delfzijl. Het beeld is gemaakt door Pieter d’Hondt die ook het beeld van Anne Frank heeft gemaakt dat op de op de Westermarkt in Amsterdam staat. Maigret in Delfzijl. Dat is toch een leuke verrassing.
Ik loop verder langs het Damsterdiep waarop een paar roeiers in een De Twee (zo heet zo’n boot. Een skiff is voor één persoon) druk aan het oefenen zijn. Even later wordt duidelijk waarom ze daar varen. Ik passeer namelijk het clubhuis van roeivereniging Neptunus, van waaruit ze ongetwijfeld zijn vertrokken.
Als ik Dethmers Island heb gerond, duurt het niet lang meer of ik krijg op de Trekweg het bord Appingedam te zien. Daarom nu eerst wat over de geschiedenis van Appingedam met citaten uit het verhaal: https://www.deverhalenvangroningen.nl/alle-verhalen/appingedam-hoofdstad-van-de-ommelandenAppingedam:
Appingedam was van oudsher een handelsplaats. De eerste bewoners kwamen rond 1100 samen bij een kruising tussen een aantal handelswegen en riviertjes. Ze bouwden daar een dam en zo ontstond een nederzetting van schippers, koop- en ambachtslieden. De naam Appingedam komt waarschijnlijk van een oude familienaam en betekent ‘dam bij de woonplaats van de familie Appinga’.
Het toenmalige kanaal de Delf vormde een verbinding met open zee en de inwoners van Appingedam, Damsaters of Damsters genoemd, werden al snel rijk en welvarend. Appingedam was in de Middeleeuwen de hoofdstad van de Ommelanden, het gebied dat samen met Groningen het gewest ‘Stad en Lande’ vormde. Al snel werd Appingedam ook een bestuurlijk centrum en in 1327 kreeg de plaats stadsrechten. In de stad verrezen een kerk, een raadhuis, pakhuizen en winkels. Volgens enkele historici zijn de beroemde hangende keukens van Appingedam niet gebouwd als keukens, maar als extra opslagruimte, omdat de pakhuizen te klein waren en de grondprijzen te hoog.
Langs het Damsterdiep stonden steenfabrieken, kalkovens en scheepswerven. Molens zorgden voor het malen van graan en boekweit, het persen van olie en het zagen van hout. Daarnaast telde de stad zes bierbrouwerijen, twee jeneverstokerijen, enkele leerlooierijen en weverijen, garentwijnderijen, een zeepziederij, een azijnmakerij, een fabriek voor beenderlijm en een zoutkeet.
Groningen en Appingedam waren eeuwenlang elkaars tegenstanders, zowel in de handel als in de politiek. In 1536 werd Appingedam veroverd door de Friese stadhouder Georg Schenck van Toutenburg, die daarmee de Groningers een groot plezier deed. Hij beval de sloop van Appingedam, maar hoewel de vestingwallen werden gesloopt, bleef de rest van het stadje staan
Vanaf de zestiende eeuw werd Appingedam een minder belangrijke stad, maar de handel ging gewoon door. Met de bouw van het Raadhuis in de zeventiende eeuw vond er een opleving plaats en in 1760 werden veel gevels aan de nog altijd pittoreske Solwerderstraat vernieuwd. Het (voormalig) raadhuis van Appingedam is een van de kleinste renaissance-raadhuizen in Nederland. Tegenwoordig wordt het raadhuis gebruikt voor gemeenteraadvergaderingen, als trouwlocatie en voor bijzondere gelegenheden. Op de benedenverdieping is in de loop der jaren heel wat vee veranderd van eigenaar. Tot 1825 werd deze ruimte namelijk gebruikt als waag, de plek waar vee werd gewogen. Voor een wat uitgebreidere beschrijving van het raadhuis zie: http://www.staatineemsdelta.nl/2211/raadhuis
In de negentiende eeuw werd in Appingedam de eerste stoomtimmerfabriek van Nederland opgericht en aan het begin van de twintigste eeuw leidde de mechanisatie tot de bouw van tal van fabrieken, waaronder de internationaal bekende (scheeps)motorenfabriek van Brons, waarvan de fabriekshal nog altijd aan het Damsterdiep staat.
Ik was nog nooit in Appingedam geweest, maar de stad heeft zeker allure en ik heb, of eigenlijk moet ik zeggen we hebben ( Saak kwam mij hier tegemoet lopen) ervan genoten. Het kustpad loopt min of meer langs het Damsterdiep en daardoor mooi dwars door het oude centrum. Verschil met Delfzijl is dat Appingedam zich vooral langs het Damsterdiep heeft ontwikkeld en het oude Delfzijl vooral bij de zijlen.
Na het centrum is het nog een paar kilometer naar Tjamsweer dat even buiten Appingedam ligt. Saak heeft de bus bij de kerk geparkeerd en daar lopen we na het verlaten van het Damsterdiep recht op aan. Het gehucht telt maar zo’n 60 inwoners en valt officieel onder Appingedam. Wel is de plaats oud: Het werd al in 1208 vermeld als Thiamswerve: de bewoonde hoogte van Thiam. Maar nu eerst naar huis.




































































