10 – 5 – 2024
3e etappe van Tjamsweer naar Uithuizen 23,5 km
Het is twintig voor tien als ik na de koffie op het parkeerterrein van de ‘Kerk van Tjamsweer’ mijn tocht naar Uithuizen begin. Saak loopt met me mee tot Nijenklooster en gaat dan via Jukwerd terug naar ons busje.
Tjamsweer
Maar eerst nog even wat informatie over Tjamsweer: Het dorpje ontstond al in de Romeinse tijd als een terpenzwerm, bestaande uit zes kleine wierden op een kwelderwal. (Een wierde is dus een ander (Gronings) woord voor een terp.)
De Kerk van Tjamsweer is een laatgotische kerk, die in 1538 werd gebouwd, op last van Unico Ripperda, op de fundamenten van zijn verwoeste voorganger. De toren heeft het 210 jaar volgehouden: in 1748 stortte hij in. In 1776 kreeg men hier een nieuwe toren. De torenklok uit 1678 werd tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers weggehaald, maar kwam opmerkelijk genoeg na de oorlog, weliswaar beschadigd, weer terug en werd opnieuw gegoten met als nieuwe tekst: Tot Gods eer, roep ik Tjamsweer.
Als we het parkeerterrein aflopen, horen we een spontane groet van iemand die de kerk opent. En dat is toch aardig. We zwaaien terug.
We zijn nog maar net onderweg als we te maken krijgen met een ommetje, dat ons (volkomen onnodig) over een slecht pad weer naar de weg brengt. Ik kan de gedachte hier achter nu niet bepaald geniaal vinden.
Eenmaal weer op de weg stappen we rustig naar Nijenklooster. Op het landweggetje komen we bijna niemand tegen, maar krijgen we wel te maken met de trein die van Groningen naar Delfzijl rijdt. We zijn nog maar net het spoor over of de spoorbomen gaan dicht en opmerkelijk snel rijdt de trein vlak achter ons langs (zie foto). Tussen het dichtgaan van de spoorbomen en het passeren van de trein zat voor mijn gevoel nog geen vijftien tellen en dat is uitzonderlijk kort. Voordeel is wel dat ze daar in Noord-Groningen niet lang voor het spoor hoeven te wachten.
Even later lopen we over een boerenerf en komen op een fietspad terecht. Langs het pad vinden we een alternatieve vogelverschrikker, maar het kan ook zijn dat het gewoon een grap is.
Nijenklooster
We passeren een boerderij met de naam Nieuwenklooster. Zo zal het dorp vroeger ook geheten hebben.
De naam ‘Nijenklooster’ verwijst naar het nieuwe klooster dat hier in 1204 werd gesticht vanuit het Oldeklooster, een Norbertijner klooster dat in 1175 als dubbelklooster was gesticht in het dorp dat nu Kloosterburen heet. Het gehucht Nijenklooster is ontstaan op twee aaneengegroeide wierden.
De wierden dateren van rond het begin van de jaartelling (Late IJzertijd tot Vroeg-Romeinse tijd) en liggen op een kwelderrug. De westelijke wierde heeft een gemiddelde hoogte van zo’n 2 meter, terwijl de oostelijke wierde gemiddeld nog geen meter hoog is. Aan de rand van het vroegere kloosterterrein vond men begin negentiende eeuw vijf urnen met skeletresten. Rond 1960 werd midden op het terrein nog een pot met de overblijselen van een kind.
Omdat het woord ‘wierden’ hier nog al eens valt, even iets over de geschiedenis:
De wierden die vanaf 600 vóór Christus op de kwelderwallen van de Groningse Fivelboezem ontstonden, zijn kunstmatige heuvels van kwelderplaggen die de toenmalige kwelderbewoners – kolonisten uit Noord Holland, Texel en de Eemsstreek – opstapelden om zichzelf en hun vee te beschermen tegen overstroming door het opkomende zeewater.
Zo’n wierde begon met het bouwen van kleine huispodium, die groot genoeg was voor één boerderij en iets hoger lag dan het hoogste stormvloedniveau (0,5 tot 1 meter). Om verzakking te voorkomen kregen de huispodia een stevige rand van gestapelde kwelderplaggen en gevlochten rijswerk. Daarbinnen werden kwelderplaggen en mest gestort. De boerderijen stonden solitair of in groepjes, elk op zijn eigen podium. Na verloop van tijd werden de podia groter doordat er om en tussen de boerderijen afval en mest werden gestort. Bovendien moesten ze regelmatig worden verhoogd omdat de zeespiegel steeg. Zo ontstonden in de loop van eeuwen de wierden en nog weer later wierdendorpen
Arwerd
Vlak voor Nijenklooster neem ik afscheid van Saak en ga daarna richting Arwerd.
De naam Arwerd komt van Arendswierde. De oorspronkelijke ovale wierde is grotendeels afgegraven. Er zijn vondsten gedaan uit de Romeinse tijd en uit de vroege en late middeleeuwen. Het gehucht is erg klein. Er wonen volgens de laatste gegevens nog geen 20 mensen.
Al zoekend naar informatie kwam ik toevallig de volgende gegevens tegen over de rol van het vee. Die speelde in de late ijzertijd en in de Romeinse tijd een andere rol dan tegenwoordig. Koeien en schapen leverden niet alleen vlees, zuivel, leer en wol, maar ze hadden ook een belangrijke functie in het sociale leven. Volgens Tacitus, die onze streken beschreef in de 1e eeuw na Christus, bestond de bruidsschat van een meisje veelal uit vee en werden conflicten beslecht door de benadeelde partij vee te schenken. Deze gebruiken bestonden waarschijnlijk ook al voor de Romeinen naar Noordwest-Europa kwamen. Overigens was het vee veel kleiner dan nu. Onderzoek van runderbotten in wierden heeft uitgewezen dat de gemiddelde schofthoogte van de koeien 105 tot 110 cm bedroeg – tegenwoordig is dit 148 cm. Vond het interessant genoeg om dat hier even te vermelden.
Na Arwerd kom ik via de Kloosterweg over de Godlinzermaar en zie op de Kapslaan de gevolgen van de sluiting van de gaswinning. De buizen e.d. staan er nog, maar een gebouw is al platgeschoven. Het wordt nog een hele operatie om alles op te ruimen. Ook passeer ik een boortoren die hier nog recht overeind staat: Die mogen ze wat mij betreft wel laten staan en aanmerken als industrieel erfgoed.
Lutjerijp
Daarna kom ik op de weg Lutjerijp. De naam Lutjerijp dient vooral ter onderscheiding van het dichtbijgelegen Zeerijp, waarbij Lutje het Groningse woord voor klein is en rijp of riep staat voor een oeverwal waarop of waarlangs de bewoning zich ontwikkelde. Beide nederzettingen zijn kennelijk genoemd naar de kwelderwal waarop de eerste bewoners zich hebben gevestigd.
Ik passeer een beeld van een pelgrim (zal vast met het oude klooster te maken hebben) en vind op het Lambertusheerdpad een Lutje Hoeske, waar je met twee personen even rustig in kunt zitten. Ik ga er even alleen zitten. Het is klein maar je hebt door de ronde uitsparingen in de zijwanden niet alleen naar voren zicht.
Wat mij niet opgevallen is, maar wat ik later wel op internet las, is dat je het Lutje Hoeske ook nog kunt draaien. Het is in ieder geval een mooi overdekt bankje en met regen een klein, mar gerieflijk schuilhutje.
Even verderop loopt het Kustpad over de Boslaan. Het is vooral in het begin een modderig pad dat ook verderop niet wordt onderhouden. Wat het pad echt een beetje tricky maakt, is dat de bereklauw druk bezig is het pad te overwoekeren. Het is nu al uitkijken waar je loopt.
Gelukkig verandert het Bospad plotseling in een prachtige laan met stokoude bomen die recht op de boerderij Alberdaheerd af loopt. Eenmaal daar moet ik er met een boog omheen en wordt verrast door een pagode-achtig gebouwtje op palen. Het blijkt een tuinkoepel uit 1876 te zijn die men in 1993 heeft gerestaureerd. Het gebouwtje is vrij toegankelijk en ik besluit daar even rustig een broodje te eten. Ik ben nog maar net boven als er een rood busje stopt. Puur toevallig had Saak het idee om hier even rustig een uurtje te staan voor ze naar de camping in Uithuizen zou rijden. Omdat ze daar pas om twee uur terecht kan, moet ze nog even wat tijd overbruggen. Maar zowel tot mijn als haar verrassing komen we elkaar daar dus tegen en hebben toen maar even samen in de tuinkoepel gezeten. Het zat er niet verkeerd.
Na mijn broodje neem ik weer afscheid van Saak en loop verder om de Alberdaheerd heen. De monumentale boerderij ligt op het voormalige borgterrein van de borg Alberda. Een borg is Gronings voor een landgoed.
‘t Zand
Over de nieuw aangelegde oprijlaan loop ik richting ’t Zand. Die naam heeft het dorp niet voor niets gekregen. ‘t Zandt is namelijk ontstaan op een zandplaat die al bestond in de tijd dat de dijk op de lijn Godlinze, Schatsborg, Zeerijp als zeewering het achterland tegen het water beschermde.
Het dorp is ook behoorlijk oud, want al in de dertiende eeuw bouwde men hier een forse, laatromaanse kerk, die werd gewijd aan Maria. Naast de kerk kwam een vrijstaande toren, die opvallend en niet gebruikelijk ten oosten van het koor kwam te staan. Het ziet er echt een beetje apart uit, maar is daardoor wel uniek.
Verder heeft het dorp nog de Sarrieshut uit 1630. Deze werd hier gebouwd om de cherger onderdak te verlenen. Een cherger (later verbasterd naar sarrie) moest toezicht houden op de afdracht van belasting bij het malen van graan. Maar omdat ik er niet langs kom, zal ik er verder geen aandacht aan besteden.
Ik verlaat ’t Zand via het Lissebonsepad (een naam waarvan ik de verklaring niet heb kunnen vinden) en passeer even later het kanaal Garsthuizermaar. Ik zie dan al een opvallend gebouw met de naam De Ezelsbrug: het blijkt een instituut te zijn voor kinderen en jongeren van 6 tot 18 jaar die extra begeleiding nodig hebben doordat ze zijn vastgelopen binnen het reguliere onderwijs. Ik zag daar een meisje met een paar pony’s lopen, zodat ik aanneem dat daar ook aan het werken met dieren aandacht besteed wordt. Verder valt op dat het pand midden in de landerijen ligt, maar daar zal wel over nagedacht zijn.
Ik kom daarna langs Boerderij de Diek’n, waar ik in gesprek raak met een paar mensen die daar een kopje koffie hebben gehaald uit de zelfbediening. Zo’n voorziening is mooi voor de vermoeide wandelaar of fietser die even aangenaam wil verpozen. De ronkende allitererende reclametekst op de website van deze boerderij wil ik u niet onthouden: Boerderij De Diek’n is gelegen in Zeerijp op het platteland van Groningen te midden van wuivende korenvelden, met weidse vergezichten en wervelende wolken. Het is de plek waar u kunt verblijven en genieten van rust en ruimte etc.
Ik geef ze mijn visitekaartje en loop verder. Ik passeer voor de tweede maal de Garsthuizermaar, die hier duidelijk niet gekanaliseerd is en een verlengstuk is van De Oude Maar. Hij slingert hier prachtig door het landschap.
Even later fietst het stel waarmee ik heb gesproken mij voorbij. Met een luid “Hoi, Karst,” geven ze aan dat ze het kaartje hebben gelezen.
Ik kom over de Eemshavenweg en moet daarna nog twee kilometer voor ik bij het gehucht Paapstil ben, dat onder het dorp Oldenzijl valt. Op de kruising in Paapstil staat een bankje en nuttig ik nog een hapje en een drankje.
Oldenzijl
Van Oldenzijl krijg ik niet veel te zien, omdat ik pal voor de bebouwing rechtsaf moet over het Baalkjepad. De romanogotische Nederlands Hervormde kerk zet ik dan ook vanaf een behoorlijke afstand op de foto. De kerk is gelegen op een kleine, deels nog omgrachte wierde en dateert uit de eerste helft van de 13e eeuw. Hij werd eertijds gewijd aan de Heilige Nicolaas, schutspatroon van de zeevarenden.
Toch wil ik nog enige informatie over dit dorp geven: In de twaalfde eeuw werd één van de eerste zomerdijken in het gebied, de Oldijk (Oldiek), aangelegd – en kwamen de huiswierden binnendijks te liggen. De huiswierden van Oldenzijl maakten opeens deel uit van een dijkdorp. Het dorp wordt voor het eerst genoemd in een archiefstuk uit 1358, als ‘Oldazile’. Dit betekent ‘bij de oude sluis’. De naam wijst op de plek waar vroeger de voornaamste uitwatering van deze streek, het Oosterambt, op de Eemsmond plaats vond. Van de oude sluis is helaas niets bewaard gebleven. Tot ca. 1900 werd het dorp wegens zijn geringe omvang wel spottend ‘Lutje Brussel’ genoemd. Dit is een geuzennaam geworden en is nu zelfs de naam voor het dorpshuis. Maar waar die naam Brussel vandaan komt is mij niet duidelijk geworden.
Via het Baalkjepad kom ik bij het Baalkje, een bruggetje over de Meedstermaar. Daar loop ik ook even langs. Oorspronkelijk was de Meedstermaar net als veel andere maren een waddenpriel (is een geul tussen de zandplaten door), die door bedijking van het gebied binnendijks kwam te liggen. Tussen 1763 en 1765, in 1851 en later nog een keer werd de maar verbreed en verdiept. Dat deden ze niet voor niets want vooral in de 19e eeuw vervulde de maar een belangrijke rol voor de scheepvaart, Begin 20e eeuw verdween de scheepvaart hier. Tegenwoordig wordt de Maar enkel nog gebruikt voor de recreatievaart, al moet je dan niet een al te grote boot hebben.
Uithuizen
En dan kom ik via de Moeshornweg bij Uithuizen. Voor ik naar de camping loop, bezoek ik nog even de Menkemaborg. Omdat het er prachtig uit ziet even een klein stukje reclame: De Menkemaborg te Uithuizen is in oorsprong een uit de 14de eeuw daterend huis en is sinds de ingrijpende verbouwing van omstreeks 1700 nauwelijks gewijzigd. De familie Alberda, de toenmalige bewoners, liet in die tijd kunstenaars het interieur verfraaien met imposante schoorsteenmantels van barok houtsnijwerk en schilderijen met mythologische voorstellingen. Ook een heel bijzonder hemelbed, gemaakt van gele Chinese zijdedamast, is bewaard gebleven.
De kamers, waaronder de grote zaal, herenkamer, studeerkamer, slaapkamer, keuken en kelders zijn volledig ingericht met mooie meubelen, zilver, porselein, koperwerk en portretten uit de 17de en 18de eeuw.
Ik loop half om de borg heen, die vroeger omgeven was door wel 3 grachten. Helaas krijg ik van de fraaie tuinen niets te zien, maar dan had ik ook maar een kaartje moeten kopen.
En dan moet ik nog even door de al wat oudere nieuwbouw van Uithuizen voor ik bij de opvaart door het dorp kom. Vanuit Onderdendam werd er rond 1650 een vaart gegraven met een vertakking naar Uithuizen. Vanaf 1660 was er in ieder geval al een geregelde dienst met de trekschuit (een snikke) op Groningen. Je moest hier dan wel om 3 uur ’s morgens klaar staan.
Maar laat ik voor ik bij de camping kom nog even wat vertellen over de geschiedenis van Uithuizen. Hoewel er al vanaf 600 voor Christus mensen zich vestigden in dit gebied, ontstond Uithuizen pas in de 10e of 11e eeuw vanuit Oldörp als een rijpnederzetting. Uithuizen is dus niet op een wierde ontstaan. (Aardig is dat Groningers voor het woord trottoir nog wel eens het woord ‘riep’ gebruiken (een verhoogd voetpad)).
De naam Uithuizen betekent dan ook huizen uit de wierde. Dat wil zeggen de eerste huizen die niet op, maar naast de wierde Oldörp zijn gebouwd. Een andere verklaring die ik las, is dat de naam afgeleid is van ‘uiterste huizen’ vanuit Oldörp gezien.
Als ik bijna bij de camping ben, De Maarlandhoeve, zie ik een groot gebouw aan de overkant van de vaart. Het blijkt Hunsingo Granen B.V. te zijn, een bedrijf dat gespecialiseerd is in de opslag en of overslag van granen alsmede van het schonen van granen. Het mag duidelijk zijn dat ik dit niet zelf bedacht heb. Hoewel het grote gebouw volkomen leeg lijkt te staan, heb ik niet kunnen vinden dat het niet meer gebruikt wordt. Het zal de tijd van het jaar zijn: granen zijn er in dit jaargetijde nog niet om op te slaan.
Het is daarna nog maar een honderd meter voor ik bij de camping ben waar ik wordt verwelkomd door een welkomscomité van de camping: Saak staat daar te praten met een vrouw met twee kinderen. Die zijn in ieder geval vol bewondering als ik ze vertel dat ik vandaag bijna 25 km gelopen heb. En dat is toch een leuk welkom. Morgen naar Pieterburen.