14e etappe van Zwillbrock naar De Rotweg (valt onder Ratum bij Winterswijk) 24,5 km (27 km gelopen)17 november 2023
Waarschuwing vooraf: Het is een pittige tekst geworden en ik heb veel foto’s geplaatst. Er was dan ook veel te melden en te zien.
Het is toch nog bijna half negen geworden voor ik deze morgen na een heerlijk ontbijt bij Gasthof Kloppendiek, de wandelschoenen aantrek en mijn rugzak om doe. Omdat het oude Kerkpad vlak achter het Gasthof langs loopt, kan ik nog een klein stukje van deze weg meenemen waar de Kloppen (Nederlandse kloosterzusters) tijdens de reformatie vanaf Groenlo langs liepen om hier naar de katholieke kerk te gaan. Dat pad had ik namelijk gisteren gemist.
Ik sla linksaf, wat mij direct op commentaar van Saak komt te staan. Ze is er 100% van overtuigd dat ik de verkeerde kant op loop, terwijl ik er 100% van overtuigd ben dat ik de goede kant op ga. “Nou ik blief hier wel even staon, dan zie’k je douk wel weer,” zegt ze in de volle overtuiging dat ik wel op mijn schreden terug kom. Nou mooi niet dus. Kortom, ik had nog maar nauwelijks een 100 meter gelopen of ik had mijn eerste succes van de dag al binnen. Ik kom namelijk na het Kerkpad (dat kan ook niet anders) keurig uit bij de kerk en moet daar (volgens een aanwijzing) rechtsaf richting het Zwillbrocker Venn. Na een kilometertje lopen, kom ik al bij het ven en even later bij een uitkijkpunt. Dat ziet er allemaal gelikt uit met een wc en zelfs een soort kiosk. Het mag duidelijk zijn dat er hier vaker mensen komen. Maar vandaag ben ik hier de enige en met slechts één blik op het ven heb ik het ook wel bekeken. Het is door de mist gewoon niet te zien. En toch is dit ven ‘wereldberoemd’ want zomers komen er letterlijk busladingen vol naar toe. Daarom even wat achtergrondinformatie: Het Zwillbrocker Venn is al vanaf 1938 een beschermd (hoogveen)natuurgebied waarin het meer van 40 hectare is veroorzaakt door de voormalige turfkuilen ( de grond er tussen zijn weggeslagen.). Het is de meest noordelijke gelegen broedgebied van de flamingo’s. Verder telt het gebied meer dan 100 vogelsoorten en grootste kokmeeuwenkolonie (16000) van Duitsland.
Ik loop min of meer om het Venn heen zie ik op mijn kaartje, maar wel op een andere manier dan in mijn boekje is aangegeven. Om kort te gaan, ik raak bij het Venn volkomen gedesoriënteerd, doordat ik de aanwijzingen in mijn boekje niet snap en de kaart achterhaald is. Het gevolg is dat ik een dikke anderhalve kilometer heen en weer loop voor ik tot de conclusie kom, dat ik mij even niks meer van mijn wandelboekje moet aantrekken en nu zelf na de laatste aanwijzing maar op zoek moet naar een route die mij om het ven heen brengt. Als ik eindelijk bij een pad kom, waarvan ik het vermoeden heb, dat ik daar toch echt rechtsaf moet, vind ik geen enkel zichtbaar teken, maar wel een groot bord met daarop ‘Naturschutzgebiet’. Daar loop ik in ieder geval de natuur weer in. Tot mijn grote verrassing vind ik pal achter het bord, jawel, een teken van het Naoberpad. Lekker verstopt voor de twijfelende wandelaar. Hoewel ik baal als een stekker, is er ook enige opluchting dat ik na een 20 minuten heen en weer lopen in ieder geval weer op het goede spoor zit. En dat wordt nog mooier als ik na een dikke kilometer op een punt komt dat overeen komt met zowel de tekst als het kaartje in mijn boekje: ‘Einde pad bij schuilhut en grens linksaf’. Ik weet weer waar ik ben.
Door al dat gezoek en ook wat omlopen, vergeet ik bijna te zeggen dat het gebied zelf beslist mooi is, ook al zie ik door de mist maar een klein gedeelte.
Na de schuilhut loop ik heel even op de grens en daarna over een weg die langs het Ellewicker Feld loopt, een plas-dras weidegebied met daarin naast kieviten ook grutto’s en tureluurs. Een grote Beobachtungsturm (uitkijkpost) staat er langs de weg en ik klim er in om even rustig koffie te drinken. Ook al sta ik hoog ook nu nog zie ik door de mist weinig van de omgeving en dus ook praktisch niets van het Ellewicker Feld. Het is niet anders.
Daarna loop ik een drietal kilometers over een rustige asfaltweg en kom daarbij al snel langs een Feriënpark met aan de weg een bordje met daarop: Privatgrundstück. Wasserentnahme verboten. Dat vind ik wel humor: De hele wereld staat blank, maar we mogen geen slokje water uit de plas bij het Feriënpark halen.
Hierna kom ik bij een bosje waar ik linksaf moet. Hier kom ik na en paar honderd meter een bord tegen dat mij er op wijst dat er zich hier restanten bevinden van een oude landweer: Deze overblijfselen stammen uit de late middeleeuwen (kort voor 1380), toen de bisschop van Münster opdracht gaf tot het opwerpen van de zogenaamde ‘Vredener Kirchspiellandwehr’ (de landweer van de parochie Vredener). Wat nu nog rest is een vijftal fragmenten van een dubbele wal met een breedte van ca. 8 meter en een hoogte van tussen de 0,70 en 1,10 meter. Ik kan er drie fragmenten bezoeken, maar omdat het bord sterk verwaarloosd is, is de aanwijzing waar ze precies liggen verdwenen. Ik denk dat ik daar een fragment zie liggen, maar geloof het wel. Wat nog wel interessant is, is waarom men die landweer daar neergelegd heeft. Daar moet dus vroeger de grens gelopen hebben, want landweren liggen altijd op grenzen. Bij ons liggen ze bijvoorbeeld op de grens van Friesland en Drenthe en is er nog eentje te zien bij Elsloo. Het kan hier te maken hebben met de rechten van het bisdom Münster, maar ik weet het dus niet.
Na een mooie slinger en een slag door het bosje, kom ik weer op een asfaltweg die bijna recht op Vreden aan loopt. Ik kom daarbij langs een gebied dat Gaxel heet en vind daar een paal met daar bovenop een vogel. Gelukkig stond er ook een informatiebord: (vrije vertaling) Tweehonderd jaar geleden vond de regering het belangrijk dat er verenigingen waren die het schieten op kartonnen schijven (Pappe-Scheiben) of houten vogels beoefenden, de zogenaamde schuttersfeesten. Hier bij Gaxel begon men er 200 jaren geleden mee en dat heeft men op deze plaats 190 jaar volgehouden. Nu vindt dat bij de ‘Schützen-Halle’ plaats. De mannen van de vereniging schieten om de beurt op de houten vogel. Koning van het schuttersfeest wordt diegene die het laatste restje van de vogel van de paal schiet.
Vlak voor Vreden maak ik nog een foto van een keurig onderhouden herdenkingsplaatsje met daarop het beeld van een gekruisigde Jezus. Dat laatste staat er zelfs letterlijk onder al lijkt me dat wat overdreven. In ieder geval geeft zo’n beeld wel weer aan dat ik door een katholiek gebied loop.
Saak heeft de bus vlak voor Vreden bij een akker geparkeerd en komt mij hier al tegemoet lopen. Samen lopen we even later Vreden in, waarbij we ons (zoals bij bijna alle dorpen en steden) eerst door de nieuwbouw moeten ‘worstelen’. Ik moet daarbij altijd denken aan de Stellingwarver spreuk: ‘Grote huzen en weinig laand, dikke koppen en een klein verstaand’. Dat laatste is natuurlijk wel een beetje denigrerend, maar wat er daarvoor staat is soms helemaal waar.
Eenmaal bij de rivier de Berkel verandert de aanblik. We lopen eerst min of meer door een stadspark met een Berkel- Bikepark, speeltoestellen en een prachtig beeld van een naakte vrouw. De preutsheid heeft hier in Vreden nog niet toegeslagen. (Duitsland heeft een rijke traditie van de Freikörperkultur afgekort FKK. Het is een stroming in Duitsland die is ontstaan aan het begin van de 20e eeuw en gezien kan worden als het begin van het moderne naturisme.)
Vreden wordt voor het eerst vermeld in de Annales Xantenses uit het jaar 839, maar er woonden al mensen vanaf de vijfde eeuw voor Christus (zo hebben bodemvondsten uitgewezen). De plaats is vooral ontstaan na de bouw van een burcht op een heuvel aan de Berkel in de vroege Middeleeuwen. Op die plaats staat nu de Stiftskirche Sankt Felicitas. De stad staat vooral bekend om zijn kunst en cultuur en dat komen we snel te weten. Want eenmaal over de Berkel lopen we zo het Bauernhausmuseum in. Dat is nu een onderdeel van De Kult. Ik citeer: De “Kult” (2017) biedt nu een centraal aanspreekpunt voor de traditionele, recente en historische geschiedenis van de stad Vreden en de wijk Borken. De Kultverenigt de modernste architectuur, museum, onderzoek en wetenschap. Betonconstructies, opvallende bakstenen muren, ruimtes vol licht en een zone voor chill-out geven een speciaal accent aan het cultuurcentrum. In het museum vindt men volkenkundige en kunsthistorische collecties uit het alledaagse leven van de mens. Ze bestrijken een periode van meer dan 1400 jaar.
De verschillende boerderijen in het Openlucht Museum stammen uit verschillende tijdperken en geven inzicht in de historische bouw-, woon- en werkwijzen van de boerderijen in Westmünsterland. Het middelpunt van het beschermde complex is het woonhuis van de boerderij Früchting in Vreden-Ellewick, gebouwd in 1712. Ook vindt men er een watermolen uit 1811. Een helikopter van hout boven de Berkel herinnert aan de ‘Skulptur Bienale’, die hier in 2005 werd gehouden.
Na een korte rondgang door het Openluchtmuseum komen we langs de Stiftskirche Sankt Felicitas. Dit was vroeger een nonnenklooster, dat teruggaat tot de 9e eeuw. (Het klooster werd waarschijnlijk gesticht door een zekere Waltbert, een nazaat van hertog Widukind. Hier kom ik later nog even op terug.) In de middeleeuwen was het een tijdlang rijksvrij, d.w.z. dat men niet onder het gezag viel van een lokale heer, maar direct onder dat van de keizer. In 1810 werd het klooster opgeheven, en sindsdien is de kerk gebruikt als parochiekerk. In 1944/1945 is de kerk door bombardementen deels verwoest, met name het koor en het gewelf werden beschadigd. In 1952 is de herbouw gereed gekomen. Het oudste gedeelte van de huidige kerk is de crypte, die uit de 11e eeuw stamt: Een crypte is een ondergrondse ruimte in een kerkgebouw, veelal bedoeld als begraafplaats of om relikwieën van martelaren en andere heiligen tentoon te stellen. Men vindt ze meestal in romaanse kerken.
Naar aanleiding van die nazaat van Widukind (zie hier boven) ben ik nog even voor de liefhebbers wat dieper in de geschiedenis gedoken. Mijn stelling: niets is zo veranderlijk dan geschiedenis, blijkt maar weer eens waar of levert op z’n minst een andere invalshoek op. Want als Stellingwarver, die altijd dacht van Saksische oorsprong te zijn, bracht de website https://www.noviomagus.info/saksen.htm mij behoorlijk aan het twijfelen.
Hierin wordt het volgende beweerd: De Saksen woonden aan de “Litus Saxonicum” de kust aan het Kanaal, zowel aan de Franse, als aan de Engelse kant, waar namen als Angelsaksisch, Wessex, Sussex, Essex taalrelicten zijn, die respectievelijk wijzen op Engels-Saksisch, West- Zuid- en Oost-Saksenland. In het Saksenland was Ansgarius( 801 – 865) bisschop. Hij werd eerst monnik in het oude Corbie (Picardië) en later in het nieuwe Corbie (Westfalen). Hij verbleef (in het huidige Duitsland) in Brema en Hammabourg, wat later Bremen en Hamburg is geworden. Een duidelijkere doublure bestaat er nauwelijks, want in Frans-Vlaanderen waren het de plaatsen Brêmes en Hames-Boucres. Het zijn weer enkele klassieke voorbeelden van de ‘deplacements historiques’.
De zogenaamde Frankische en Saksische boerderijtypen in Nederland zijn pas ontstaan na het jaar 1600. Daar kan men dus geen geschiedenis van het eerste millennium aan koppelen. (Bron: Geert Hüssteg, Zo herinner ik mij Brabant.)
Daar moet je als Stellingwarver toch wel even van bijkomen. Weet natuurlijk niet of deze theorie bij de geschiedkundigen al opgeld doet, maar is sowieso een voor mij nieuwe invalshoek.
En omdat ik nu toch bezig ben ook nog maar iets over Widukind of Wittekind (743–807). Hij was de leider van het Saksische volk en tegenstander van de Frankische koning Karel de Grote ten tijde van de Saksenoorlogen (772-804). Uiteindelijk won Karel de Grote, die het stamhertogdom Saksen toevoegde aan het Frankische Rijk. Ook dwong hij de bevolking met grof geweld zich te bekeren tot de leer van de Rooms-Katholieke kerk en heeft hij na de moord op 4500 Saksen een groot aantal overlevers naar Duitsland gedeporteerd.
Aanleiding voor die oorlog was de vernietiging van de Irminsul op de belangrijkste verzamelplaats van de Saksen. Dit leidde in 772 tot een opstand tegen de Franken. Men vermoedt dat de Irminsul een hoge boom of houten stam was en gezien werd als een zinnebeeld voor de hemelgewelf-dragende wereldzuil. Dat doet denken aan de Noordse wereldboom Yggdrasil. Het motief voor de vernietiging van de Irminsul zou dan religieus zijn. Een andere mogelijkheid is dat de Irminsul hoofdzakelijk diende als symbool voor de centrale dingplaats van de Saksen. (Een ding is in de Germaanse tijd een volksvergadering die recht kon spreken.) De vernietiging daarvan was daarmee voor de Saksen een aanslag op de Saksische „grondwet“, waarin een heerser als Karel de Grote niet werd erkend. Je zou kunnen zeggen dat de vernietiging van de Irminsul neerkwam op de opheffing van het Saksische „parlement“.
Opmerkelijk is dat Widukind zich na tal van oorlogen alsnog bekeerde tot het katholieke geloof. Hij koos waarschijnlijk eieren voor zijn geld. In ieder geval hebben de Saksen taalkundig hun sporen achter gelaten. Want van Groningen tot en met de Achterhoek worden de verschillende talen nog altijd beschouwd als Saksisch.
Maar genoeg over dit stukje geschiedenis. Ik neem afscheid van Saak en kom nog langs het prachtige Altes Rathaus, een gemoedelijke winkelstraat en ook langs de Mührhahnbrunnen (zie foto’s). Deze is hier in 1986 geplaatst. Op een bord aan de muur lees ik: ‘Sinds de Spaanse bezetting van Vreden aan het eind van de 16e eeuw werden in de Mauerstrasse en op het Domhof tot aan de Eerste Wereldoorlog hanengevechten georganiseerd’. Het beeld van twee vechtende hanen is wat dat betreft duidelijk.
Als ik Vreden verlaat kom ik langs een grote plas (de Berkelsee), die hier door zandwinning in de jaren tachtig is ontstaan. Daarna loop ik na een viaduct een kilometer langs de Blumenstrasse, waarna ik via een volgend viaduct de Blumenstrasse weer verlaat. Het is een mooie naam voor een straat, maar ik heb geen bloem gezien. Zal wel aan het jaargetij liggen.
Een kilometer buiten Vreden kom ik langs een gedenksteen die hier in 2008 is geplaats. Hierop staat het volgende verhaal: Deze plaats wordt Hilbolts Karkhoff genoemd, omdat hier de inwoners van Vreden die het slachtoffer werden van de pest daar in de 17e eeuw werden begraven. Dit was waarschijnlijk in het jaar 1666 toen heel Europa onder de pest zuchtte. Aardig is het om te lezen wat de toenmalige bisschop van Múnster aan maatregelen nam om de pest te voorkomen: ‘In 1666 vaardigde prins-bisschop Christoph Bernhard von Galen een edict van tien punten uit met nauwkeurige voorschriften om de verdere verspreiding van de pest te voorkomen. In de steden moeten dagelijks diensten worden gehouden en op het platteland twee keer per week, waarbij voor de doden wordt gebeden en verder kwaad wordt afgewend.
Voor de familieleden en huizen van degenen die door de pest waren getroffen, golden strenge regels: iedereen die in een besmet huis was geweest of in contact was gekomen met een zieke, moest een ‘witte stok’ of een rood kruis op de borst dragen, en de huizen die nog niet waren schoongemaakt moesten ook een strokrans of een wit kruis op de deur hebben. Als straf werden plunderaars van hun bezittingen beroofd.
De overledene moest “begraven worden door speciale begrafenisondernemers, op een speciaal voor dit doel aan te schaffen kar, op afgelegen plaatsen buiten de steden en dorpen nabij kapellen. Alleen de begeleiding van de predikant was toegestaan.’
En dan kom ik even later bij de Norbertstein. En dan is het toch aardig dat mijn wandelboekje een duidelijk voorbeeld geeft van ‘de klok hebben horen luiden maar niet weten waar de klepel hangt’. Daar staat namelijk in dat de Norbertstein is neergezet ter herinnering aan de pestdoden. Hoewel ik er niet op uit ben de makers van het boekje te corrigeren, moet ik dat nu wel doen.
Bij een grote zwerfkei staat op een plaquette zowel in het Duits als in het Nederlands de volgende tekst: Norbert, graaf van Gennep, werd rond 1080 geboren en was domheer van Xanten. In het jaar 1115 was hij te paard op weg naar het hoogadelige damesgestichtin Vreden toen hij hier in Masterfeld in de Kloosterhook (zo heet het gebied hier) door de bliksem werd getroffen. Hij overleefde dit en daarna heeft hij zijn leven helemaal veranderd. Hij liet zich tot priester wijden en stichtte in het Franse dal van Prémontré de naar dit dal vernoemde Orde van de Premonstratenzers. (Zij leven volgens de Evangelische Raden: armoede, celibaat en gehoorzaamheid.) Hij werd in 1126 aartsbisschop van Magdeburg (Maagdenburg) en begeleidde in 1133 – 1134 koning Lothar naar zijn keizerskroning in Rome. Kort na zijn terugkeer overleed hij op 6 juni 1034 in Magdeburg. In 1582 werd hij heilig verklaard tijdens de religieuze strubbelingen werden zijn relikwieën in 1629 door zijn ordebroeders naar Praag gebracht, waar deze vandaag nog steeds liggen. Wat er niet op staat is dat Norbert in 1015 op weg was naar de hoeren en dat hij na zijn bekering in armoede leefde. En nog even over de Norbertijnen: Die worden ook wel witheren genoemd naar hun witte habijt. Hun leuze luidt ad omne opus bonum paratus (“tot elk goed werk bereid”).
Kom ik terug op mijn uitspraak van die klok en de klepel. De plaquette bij de begraafplaats voor de pestdoden werd daar geplaatst door de Nachbarschaft Norbertstein. Zo komen de misverstanden in de wereld. Daarna loop ik een viertal kilometers langs en door het Vorstenbos (Fürschtenbusch) dat nog steeds in bezit is van de adellijke familie Salm – Salm. De familie bezit o.a. ook nog het 12e eeuwse kasteel Anholt, ook bekend als Waterburcht Anholt. De stad Anholt is er naar vernoemd. Maar dat ter zijde. Ik loop weer even precies over de grens en het valt op hoe grillig hier en daar de grens is aangelegd. Hoewel juist dit stukje kaarsrecht is, geeft een blik op mijn kaart aan dat er allemaal hoeken en punten in die grens zitten. Het zal historisch allemaal wel te verklaren zijn, maar daar begin ik maar niet aan.
Na een kilometertje langs een vrij drukke weg kom ik in een bosje de Sint Vitussteen (grenspaal 788) tegen. Deze ‘steen’ (oorspronkelijk waarschijnlijk een houten paal), is een van de grensstenen die er in rond 1766 zijn geplaatst. De steen en zijn houten voorgangers markeren mogelijk al sinds 1231 de noordelijke punt van de Sint Vitusparochie in Südlohn. Vandaar de naam. De steen is in 1753 gerenoveerd. Toen zijn de wapens van Gelre en Münster erin gebeiteld en ook de tekst Renovatum 1753. (zie foto). Ik bevind me hier ook op een stukje Kommiezenpad. De naam verwijst naar het feit dat er hier veel gesmokkeld werd.
Daarna loop ik kilometers over brede zand en bospaden waarna ik door de buurtschap Ratum kom. Hier vind ik de zogenaamde Julianasteen, een zwerfsteen die hier in de voorlaatste ijstijd (238.000 – 128.000 jaar geleden – ook wel Saale-ijstijd genoemd) door de honderden meters dikke gletschers werd meegevoerd. De steen is hier geplaats ter ere van de kroning van koningin Juliana op 6 september 1948. Ook is er nog een herinneringsbordje op aangebracht voor een omgekomen militair uit Ratum die in 1940 op de Grebbeberg is gesneuveld.
Ratum staat bekend om zijn Scholtenboerderijen. En hoewel ik op de Ratumseweg (na het buurtschap) misschien langs een Scholtenboerderij ben gelopen, is hij mij niet opgevallen. Het boerderijtje met een mooie oude schuur op nummer 34 wel, maar die staat dan ook pal aan de weg. Maar voor de liefhebbers, er is een Scholtenpad waarbij je langs verschillende Scholtenboerderijen komt. ‘Scholten waren een soort leenheren die door de adel werd aangesteld om de landgoederen te beheren. Kregen ze eerst die rechten van de adel, later eigenden ze zich die zelf toe’. Dat laatste gebeurde overigens op veel meer plaatsen heeft de geschiedenis mij geleerd.
Als ik na de Ratumseweg bij de Rotweg kom, zit mijn etappe er voor vandaag op. Hoewel ik eerst van plan was om nog een kilometer door te lopen, kon Saak hier ons busje gemakkelijk kwijt. En na dik 27 km wandelen vond ik het ook wel genoeg.