12e etappe Van hotel Hölterhof naar de Harrevelderschans bij Hoksebargen (Haaksbergen) 25 km (27 gelopen)
4 – 11 – 2023
Onze aankomst in Hölterhof verliep gisteren niet helemaal zoals we ons dat hadden voorgesteld. Omdat niemand ons bij aankomst iets verteld had over de spelregels bij het gebruik van de Wellness bij het hotel (als gast kun je daar gratis gebruik van maken), liepen we daar op onze schoenen naar toe en trokken ze keurig voor de ingang uit. Dat was blijkbaar niet de bedoeling, want prompt werden we daar stevig uitgefoeterd omdat we op slippers hadden moeten komen. Om kort te gaan, we moesten slippers kopen en bleken achteraf niet de enigen die zo’n niet al te klantvriendelijke ontvangst ten deel was gevallen. We hebben ons er verder maar niks van aangetrokken en hebben heerlijk een paar keer in de sauna gezeten en wat gezwommen en gebubbeld en ’s avonds prima gegeten. En last but not least, het andere personeel was uitermate vriendelijk.
Hoewel we vandaag pas om halt negen kunnen ontbijten, slaag ik er in om exact om negen uur de hoteldeur achter mij dicht te doen, nagewuifd door Saak. Op naar de Harrevelderschans.
Het eerste gedeelte is de paden op en de lanen in, zodat ik voor mijn doen flink opschiet. Na 2 kilometer kom ik al bij het Aamsveen, een overblijfsel van een groot hoogveengebied aan weerskanten van de grens. Het is al vanaf circa 5.000 jaar v.Chr gevormd. Vlak na de ijstijden waren grote delen van Oost-Nederland bedekt met hoogveen. In het veen vind je nog verschillende ‘kluunplaatsen’ (wel 11), waar het veen (de turf) voor de boeren werd gestoken en de veenkluiten tot een brij werden gestampt. ( Het Friese woord klúnje betekent: met de schaatsen onder over land lopen. Dat woord is als klunen overgenomen door het Nederlands. Maar de woorden kluun en klunen bestonden al veel langer en komen oorspronkelijk waarschijnlijk uit de Gelderse en Overijsselse veenstreken. Zie het artikel in het Friesch Dagblad van Pieter Breuker van 4 januari 2021.) Klunen gaat dus niet gemakkelijk en dat geldt ongetwijfeld ook voor het klunen in de veenbrij, al lieten ze dat hier vooral door paarden doen. Die zullen in een soort tredmolen gezeten hebben, waarbij ze constant rondjes bleven lopen en zo met plankjes onder hun hoeven de veenkluiten tot een brei stampten.
In ieder geval is het Aamsveen voor de liefhebber een eldorado voor planten en dieren. Je vindt er veenpluis, zonnedauw en de gevlekte orchis en de op de rode lijst staande klokjesgentiaan, de zeldzame vlinder de grote vos en de redelijk zeldzame wespendief (in ons land slechts 360-440 broedparen). Ik zie ze niet, maar wat ik er wel vind zijn modderige paden waarop het water soms enkel hoog staat. Gelukkig heb ik goede leren schoenen (Meindels zonder goretex) en houd ik mijn voeten droog. Maar los van alle nattigheid is het een mooi gebied waarin ik niet de enige ben. Een hardloper is mij namelijk al voorbij geblubberd en ik kom zelfs een pappa met twee kleine kinderen achterop. De kleintjes vermaken zich met hun laarsjes aan kostelijk in al die plassen en modder en ik prijs de vader stilzwijgend dat hij dit met zijn kinderen doet en ze niet achter een computerspelletje gezet heeft.
Vlak voor het eind van het Aamsveen kom ik nog een jong stel tegen dat foto’s laat maken. Als ik hen passeer, zie ik aan het uitpuilende buikje van de vrouw dat de jongeman ‘de papagaai al van het stokje geschoten heeft’ (een vertaalde Stellingwarver uitdrukking). ‘Wij zijn zwanger,’ zal er wel op het kaartje komen te staan, een gewoonte waar mijn generatie en ik dus ook maar moeilijk aan kan wennen. Maar ze zien er gelukkig uit en dat is het voornaamste.
Als ik daarna langs een uitkijkpost kom, kan ik het niet laten om naar boven te klimmen. Ik maak daar nog een foto en verlaat even later het Aamsveen.
Ik kom op het Lappenpad terecht, dat genoemd is naar een Duits boerderijtje met de naam ‘Tother Lappen’. Deze boerderij speelde een belangrijke rol bij de smokkel. Als een lap was uitgestoken, was dat een waarschuwing voor de smokkelaars dat de kust niet veilig was.
Hierna kom ik op de Horsterveldweg die mij na enige kilometers naar het uiterste zuidoostelijke puntje van Enschede brengt. En het moet mij van het hart, maar weer loop ik daarmee aan belangrijke cultuurhistorische bouwwerken voorbij. Zonde. Ik zie namelijk niet de Grolsch Brouwerij, Rijksmuseum Twente, de werkelijk prachtige synagoge, het Wilminktheater, de Grote kerk en de Jacobuskerk om maar wat te noemen.
Maar al bezoek ik Enschede dus nauwelijks, ik wil jullie iets van de interessante geschiedenis van deze stad niet onthouden: ‘Enschede ontstond in de vroege middeleeuwen als agrarische nederzetting: het centrum van een reeks buurschappen rond een aantal essen. De naam Enschede is volgens de meest gangbare verklaring een verbastering van ‘An die Schede’ (Anneschethe in 1119). Het Oudsaksische scethia betekende ‘scheiding’ of ‘grens’, waarmee in dit geval waarschijnlijk verwezen werd naar een moerassig grensgebied. Het kreeg rond 1300 stadsrechteen en werd in de veertiende eeuw een vestingstad’. Na de reformatie in de zestiende eeuw werd het een protestantse enclave in een overwegend katholieke omgeving. In het begin van de Tachtigjarige Oorlog (1568 – 1648) werd de stad veroverd door de Spaans – Waalse (katholieke) troepen. Toen in 1587 opnieuw een aanval van de Staatsen dreigde, werden de verdedigingswerken versterkt door de aanleg van zeven bolwerken ‘flankerende op malkander, doch so enghe, dat sy niet veel gheweldts mochten teghenstaen’. Eén van de bolwerken lag op de plaats van de huidige Bolwerkstraat. Enschede was in die jaren ook de uitvalsbasis voor plundertochten van het garnizoen in geheel Twente en ver daarbuiten. De aanvoerder was de Italiaanse ritmeester Mendo.
Dat bleef zo tot Prins Maurits de stad in 1597 innam en hij de vesting definitief liet ontmantelen. (Dat was in 1518 ook al eens gebeurd door de Geldersen, maar de vesting werd in 1523 weer hersteld.) Met het zand van de wallen werden de grachten dichtgegooid.
‘Na de onafhankelijkheid van België in 1830 werd de textielindustrie in Twente sterk gestimuleerd door het Rijk. De derde stadsbrand van 1862 (de eerste was in 1517, de tweede in 1750) waarbij nagenoeg de hele stad werd verwoest, zorgde ervoor dat deze ontwikkeling in een stroomversnelling terechtkwam. ( De vuurwerkramp van 13 mei 2000 laat ik maar even buiten beschouwing.) Enschede groeide uit tot het belangrijkste centrum van textielproductie in Nederland. De bevolking van de textielstad vervijfvoudigde tussen 1870 en 1900’.
In het boek ‘Geschiedenis van Enschede – stad uit stoom en strijd’ staat: ‘Op niet meer dan zestig hectaren stonden immense fabriekshallen, hun schoorstenen rookten zes dagen in de week, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat’.
Maar er was in die tijd ook strijd: ‘Ontevreden arbeiders staakten, vakbonden vochten voor meer loon en betere arbeidsomstandigheden, maar nooit wonnen ze van de machtige fabrikanten.
Enschede groeide door de textielindustrie heel snel, tot die industrie eind jaren zestig te gronde ging. Maar mede door de komst van de Technische Hogeschool Twente – nu Universiteit Twente – ontworstelde Enschede zich aan het textielverleden’. Hier laat ik het maar bij.
Als ik in Enschede de Knalhutteweg (mooie naam) ben overgestoken, kom ik al snel in de Groenelaan. Het is het begin van een kilometers lange wandeling door de Overijsselse dreven, met daarbij een korte oversteek naar Duits grondgebied.
Als eerste kom ik door het gebied Smalenbroek, een landgoed van circa 85 hectare dat al in 1346 als zodanig bekend is. Het gebied is sinds 1979 in het bezit van Landschap Overijssel. Leuk is dat ik langs de 18e eeuwse boerderij (een rijksmonument) op het landgoed loop, die prachtig gelegen achter een grote vijver het gebied een imposante aanblik geeft (zie foto). Jan ten Smalenbroek jr. bouwde de nu nog aanwezige boerderij in 1715. De commiezenkamer herinnert aan de tijd dat smokkelaars hun waar van en naar Duitsland brachten.
In 1894 wordt Smalenbroek gekocht door textielfabrikant Engelbert H.K.J. ter Kuile (1860-1943) samen met zijn vrouw Christina A. Blijdenstein (1861-1936). Het paar woont aan de Gronausestraat in Enschede, maar Smalenbroek blijft maar liefst 50 jaar hun buitenverblijf. Ter Kuile liet er een park met vijver en lanen aanleggen en liet ook de nu grote mammoetboom planten (omtrek bijna 5 meter 30. (In zijn oorspronkelijke gebied in Californië zijn omtrekken bekend van maar liefst 25 meter. )
Sinds 2021 is men hier bezig om de beken en beekjes minder diep te maken door o.a. takken op de bodem te leggen. Hierdoor wordt de afvoer vertraagd en wordt er minder water aan de omgeving onttrokken.
Daarna loop ik door het bos dat bij landgoed ’t Spik hoort. Hier passeer ik volgens mijn boekje tweemaal een verhoging in het Naoberpad. Hierover liep een oude spoorlijn die van Enschede naar Ahaus liep en van 1903 – 1975 heeft bestaan. Aardig is het dat deze spoorbaan door de Twentse textielfabrikanten werd aangelegd, om zo de transportkosten van kolen uit het Roergebied te verlagen. Maar om eerlijk te zijn ben ik er zo aan voorbij gelopen en is het me niet opgevallen. Wel vond ik de spoorlijn terug in de stokoude Sleeswijk’s Zak-Atlas van Nederland uit 1935. Daarna even op Google Earth gekeken en wat blijkt: In Nederland is de lijn opgeheven, maar in Duitsland bestaat hij nog.
In ieder geval is ’t Spik, nadat het in beheer is gekomen van de stichting Landschap Overijssel, weer in zijn oude luister hersteld: ‘de oude kleinschalige structuur van de akkers en weilanden omzoomd met houtwallen werden weer aangelegd met behulp van een oude kaart van het gebied uit het begin van de twintigste eeuw’.
Als ik op de Witteveenscheweg loop (precies op de grens) krijg ik telefoon van Saak dat ze me bij het Witte Veen tegemoet wil lopen. Voor haar geen morgenrondje maar een middagrondje. Ik wijk echter nog maar nauwelijks van de grens af, of ik wordt geconfronteerd met een omleiding. Men is even verderop druk aan het werk en het moet gezegd, de omleiding staat keurig aangegeven. Omdat ik nu geen idee meer heb hoe het verder gaat, app ik haar dat er van onze ontmoeting waarschijnlijk weinig terecht komt. Ik loop in ieder Duitsland weer in en laat het Witte Veen helemaal rechts liggen. Hoewel ik voor mijn gevoel kilometers om loop, blijkt dat later nogal mee te vallen. In ieder geval loop ik in Duitsland aan de oostkant van het Witte Venn langs, dat hier als ‘een compensatiemaatregel van de Entsorgungsgeschellschaft (afvalverwerkingsmaatschappij) Münsterland’ in 2011 is aangelegd. Lopen er aan de Nederlandse kant Schotse Hooglanders ‘hier grazen er heckrunderen. (Heckrunderen zijn een door terugfokken gecrëerd ras met eigenschappen van het Europese oerrund)’. Het mag duidelijk zijn dat ik deze informatie niet zelf bedacht heb, maar gelezen heb op een groot informatiebord.
Uiteindelijk kom ik bij de Galgenbult terecht, waar Saak op een bankje op mij zit te wachten. Zij heeft nog een tochtje dwars door het Witte Veen kunnen maken, waarbij ze gebruik moest maken van houten vlonders. Die zijn me door de omleiding door de neus geboord.
Voor we verder gaan eet en drink ik even wat en maak ik enige foto’s van de galgenbult, waar ik naast de galg ook een paar wielen zie. Soms werden de mensen namelijk niet opgehangen, maar geradbraakt. Het volgende stukje is voor mensen met wat eelt op de ziel.
In de eerste akte werden de ledematen van de veroordeelde gebroken met een ijzeren staaf of een ander zwaar voorwerp. Vervolgens werden de armen en benen van het slachtoffer tussen de spaken van het rad gevouwen, dat boven op een paal werd bevestigd om aan de menigte te worden getoond. Tijdens de Dertigjarige oorlog (1618 – 1648) en in de tijd van de bisschop van Münster Bernhard von Galen (tussen 1650 en 1678), werden zowel de galg als het rad hier gebruikt.
Ik weet nu in ieder geval wat het begrip geradbraakt in de praktijk inhield en zal dus niet meer zo gauw zeggen dat ik mij geradbraakt voel.
Als laatste vond ik nog over het Witte Ven dat het vroeger een ideaal smokkelgebied was, waarbij douaniers vanuit de boerderij Het Markslag (aan de Marktslagweg 9 vlakbij het Witte Ven) surveilleerden. Maar de conclusie moet haast zijn dat als de armoede groot genoeg was er overal langs de grens werd gesmokkeld.
Daarna lopen we samen Duitsland weer even in en komen bij de Haarmühle (zie foto), een werkelijk schitterende watermolen gelegen aan de Alstädter Aa. In Nederland is dat de Buurserbeek. De molen is een zogenaamde onderslagmolen: het water stroomt dan onder het rad door. De molen dateert van 1619 en is in 1988 volledig gerestaureerd. Een bezoekje waard.
Daarna vervolgen we onze weg parallel aan de Buurserbeek, die zich slingerend en bijna niet te zien een weg door het Twentse landschap baant. Zo krijg ik ook van het natuurvriendenhuis Den Broam, prachtig gelegen aan de Buurserbeek en gebouwd tussen 1928 en 1931 door leden van de Nederlandse Arbeiders Reis Vereniging de N.A.V.R., niks te zien. Maar het wordt wel uitgebreid vermeld in mijn door het Nivon uitgegeven wandelboekje. Aardig is nog om te vermelden dat het gebouw met de uitgifte van zegeltjes en kleine aandelen werd gefinancierd en dat het op dit moment onderdak biedt aan maximaal 32 gasten.
Als we vlak daarna bij de Witteveensweg komen gaat Saak terug naar de bus en loop ik verder om het dorp Buurse heen richting Haaksbergen.
Ik kruis daarbij tweemaal de Buurserbeek. Bij een van die bruggen zie ik een paar meisjes die een jongeman gezelschap houden die daar in de beek een poging doet een visje aan de haak te slaan. Als ik hem vraag of hij al wat heeft gevangen, is zijn antwoord: “Nee, niks.” Als ik verder loop hoor ik een meisjesstem mij naroepen: “Een prettige dag verder.” Dat is toch aardig al moet ik er wel om glimlachen, want het begint juist te regen.
Niet lang daarna neem ik afscheid van de Buurserbeek en kom na een tweetal kilometers bij het Buurserzand. Natuurmonumenten, die dit gebied beheert zegt daarover: Bij de naam Buurserzand verwacht je waarschijnlijk een droog en kaal stuifzandgebied. In werkelijkheid ligt hier een opvallend nat natuurgebied, waar je prachtig kunt wandelen. Een natuurgebied waar open heidevlakten, graslanden en bosjes elkaar afwisselen. Hier groeit nog in overvloed de dopheide (erica) en de struikheide. Ook vind je hier meer dan honderd jaar oude jeneverbessen ((woakelbuske) aan. En ja, hier ga ik vlakbij het Buursermeertje in de fout. Het Naoberpad gaat namelijk al voor dit meertje naar rechts, maar ik blijf zonder dat ik een aanwijzing gezien heb op het pad dat langs dit meertje loopt. Het is geen natuurlijk meertje maar aan het eind van de 19e eeuw gegraven in opdracht van de textielfabrikant J.B. van Heek als recreatieplas voor de textielarbeiders. Hij was zelfs van plan om er een Openluchtmuseum te maken, maar dat is er door zijn vroege dood niet van gekomen. Zijn weduwe schonk het totale gebied (311 hectare) aan de Vereniging Natuurmonumenten.
Omdat ik verkeerd loop schakel ik van ellende maar weer eens mijn steun en toeverlaat in onzekere tijden in, te weten Google Maps. Ik moet in ieder geval richting Haaksbergen en dat lukt. Hoewel ik nu over de Langenbergweg loop, die niet door maar langs het natuurgebied loopt, heb ik niet het idee dat ik heel ver omloop. De weg is recht en ook het stukje Buursterstraat wat ik mee moet nemen loopt straalrecht op Haaksbergen aan.
Maar gelukkig vind ik de route weer en kom in het gedeelte van het Buurserzand terecht waarin ik nog een heuse schans vind: de Harrevelderschans
De Staten Generaal lieten hier namelijk in 1590 de Harrevelderschans graven om het handelsverkeer tussen Münster en Deventer te kunnen controleren. De schans lag middenin vijandelijk gebied, want Twente en Salland waren namelijk nog in Spaanse handen. Wel veroverde Prins Maurits in 1591 Deventer en Zutphen en pakte hij de vijand in Enschede aan: De uit Italië afkomstige Mendo werd met 200 soldaten in een hinderlaag verslagen. Maar pas in 1597 veroverde Maurits Enschede (al beschreven) en daarnaast nog Bredervoort, Groenlo, Ootmarsum en Oldenzaal.
Ik bezoek ondanks de regen de totaal overwoekerde schans en maak nog een paar foto’s. Daarna haast ik mij naar onze bus die een 500 meter langs het Naoberpad staat. Dat hadden we afgesproken en dat blijkt te kloppen. Nadat ik droge kleren heb aangetrokken gaan we op weg naar huis. Maar dat is sneller gezegd dan gedaan, want op de terugweg hebben we wel 2 uur werk. Over veertien dagen gaan we weer verder met het Naoberpad.