15e etappe van de Rotweg onder Ratum naar Winterswijk 25 km 23 – 11 – 2023
Het mag duidelijk zijn dat deze etappe een enorme slinger door de Achterhoek en een stukje Duitsland maakt. Want starten we op hemelsbreed nog geen 5 km van Winterswijk, ik eindig vlakbij deze plaats en heb dan maar liefst 25 km afgelegd. (Saak loopt alleen het eerste stuk mee.)
Na de start op de Rotweg komen we al snel in het landgoed Leeferdink terecht dat al in 1355 wordt vermeld. (Het huidige landgoed is van 1783). Leeferdink was vroeger hofhorig (zie hieronder) aan het Stift Vreden. De scholtenboerderij op het landgoed is een rijksmonument en de bijbehorende schoppe (de schuur) een gemeentelijk monument. Deze laatste is in 2009 verbouwd en wordt nu gebruikt als atelier. Oorspronkelijk werd de schoppe gebruikt voor het houden van wat varkens, het opslaan van stro, het stallen van de betere wagens en ook als werkplaats. Als we er langs lopen staat de deur open en kun je een blik naar binnen werpen. Wel is binnenin nog een glazen pui geplaatst, zodat we er niet helemaal doorheen kunnen lopen. Helaas krijg ik de voorkant van de boerderij uit de 18e eeuw niet op de foto, maar wel de daarachter gebouwde schuur uit 1881. (Aardigheid: onze schoondochter heet Lieverdink en haar voorouders komen uit deze buurt.)
Scholtengoederen zijn ontstaan in de middeleeuwen en zijn voornamelijk te vinden in de oostelijke Achterhoek, Twente en het aangrenzende Westfalen. De scholte was aanvankelijk een vertegenwoordiger van de landeigenaar, meestal een graaf een hertog of een bisschop. Hij controleerde of de boeren de wetten naleefden en voldoende belasting betaalden.
Interessant is de geschiedenis van hofhorigheid. Ik vond het in de canon van Overijssel, maar neem aan dat het ook voor de horigen in de Achterhoek gold. Een hofhorige maakte deel uit van een hofkring en had diverse verplichtingen tegenover zijn heer en hofmeier. Zo moest hij een hoofdgeld (daarmee erkende hij zijn horigheid) betalen, en had hij te maken met pachtgeld en andere afdrachten. Daarnaast moest hij wagen-, maai- en bodediensten verrichten en moest hij de jaarlijkse hofdag bezoeken. Ook waren er variabele lasten die betrekking hadden op het behoud of de verwerving van het gebruiksrecht van de boerderij in geval van huwelijk, erfopvolging en overlijden. Het niet nakomen hiervan kon leiden tot boetes, maar zelfs tot het verlies van persoonlijke eigendommen en het gebruik van de boerderij. Dit systeem heeft het maar liefst vanaf de 9e eeuw tot de 19e eeuw volgehouden.
Het volgende vond ik te mooi om niet op te nemen: Om de boerderij in de familie te houden kon men soms bij zo’n hofhorige boer het volgende tafereel aanschouwen. Uit de boerderij kwam een doodzieke man in zijn zondagse kleding naar buiten gestrompeld met een bijl of een mes in zijn hand, waarmee hij driemaal op de deurpost of een boom inhakte. De zieke boer moest deze krachtproef afleggen als bewijs dat hij nog goed bij zijn verstand was. Hiermee verleende hij zijn testament rechtskracht. Door het testament pas op te maken nadat het gebruiksrecht al overgegaan was op de erfopvolger verviel slechts een klein deel van zijn bezittingen aan de heer. Maar deed men dat niet dan kon men alles kwijtraken.
Om zoveel mogelijk bezit in de familie te houden vonden er tussen de scholteboeren ook veel onderlinge huwelijken plaats, waardoor er een enorme inteelt ontstond.
Na Leeferdink komen we bij de grens en lopen even naast de Wellingbach. Maar door de struiken zien we weinig van deze prachtige kronkelende beek. Als we deze beek oversteken, komen we in de buurtschap Hessinghook. Het landschap heeft hier een hoge cultuurhistorische waarde. Het landgoed dankt zijn naam aan Schulze Hessing. Het is één van de oudste landgoederen in Südlohn en Oeding. De gelijknamige boerderij krijgen we echter niet te zien.
Na een fraaie schuilhut lopen we een bosje door. Het pad is een onderdeel van het kommiezenpad, dat zo genoemd wordt omdat smokkelaars hier gebruik van maakten en kommiezen dat probeerden te voorkomen. Tot 1995 vonden hier grenscontroles plaats.
Als we daarna op een zandpad komen, neem ik afscheid van Saak en loop ik over de Hessinghaar, een zandheuvel uit de ijstijd. Deze haar werd door het te bewerken met heideplaggen al vroeg als akkerland gebruikt, terwijl elders in Hessinghook veen- en heidelandschappen overheersten.
Aan de rand van de haar staat een enorme kalvermesterij, Kälbermastbetrieb Hying GmbH. Hoewel het afgeschermd is met doeken heb ik toch nog een foto kunnen nemen van het interieur van een van die tientallen stallen. Wat opvalt, is dat er op het pand maar liefst 595 zonnepanelen zijn geplaatst. Dat heb ik van internet. Ik heb ze echt niet geteld.
Ik loop verder en kom langs een ‘Wetterstein’ met daarbij een bordje dat uitleg geeft: Als er een schaduw op de grond valt schijnt de zon, als hij heen en weer slingert waait het en als hij nat is regent het enz. Zelf heb ik thuis ook zo iets, maar dan gewoon een bord met een touwtje en de tekst in het Stellingwarfs.
Vervolgens kom ik langs een fraaie Scholtenboerderij die als Terbrack op mijn kaartje staat aangegeven. Niet lang daarna loop ik Nederland al weer in. Gelukkig zijn de grenscontroles afgeschaft want anders bleef je hier aan de gang. Want na het passeren van de beek de Boven Slinge kom ik al snel op de Kottenseweg die mij weer naar Duitsland brengt. Ik vraag mij echt af hoe men dat hier vroeger met die grenzen gehad heeft. Dat moet in deze omgeving echt een geforceerde bedoening geweest zijn, want voor je er erg in hebt zit je daar in een ander land.
Als ik weer bij de grens kom zie ik bij het laatste huis in Nederland een groot kanon staan gericht op Duitsland. Ik vraag de eigenaar, die toevallig in zijn tuin aan het werk is, of dat kanon ook nog wat te betekenen heeft. Hij glimlacht en zegt: “Als de Duitsers weer komen, dan zijn we er klaar voor.” Omdat het een geintje is, vraag ik of daar misschien een schans of een verdedigingswerk heeft gelegen. Dat blijkt niet het geval. Het kanon is gewoon voor de aardigheid in zijn tuin geplaats. Ook vertelt hij dat ze het eenmaal gebruikt hebben. Ze hadden de loop toen volgestopt met closetrollen, die na het schot aan de overkant van de weg in de bomen hingen. Hij had er duidelijk nog lol om. Het is me duidelijk.
Hierna passeer ik dus voor de derde maal de grens. Omdat vroeger deze grensweg belangrijk was (en nog steeds is) had je hier een echt grenskantoor. Met kleine letters staat dat nog steeds op de gevel. Na een heel kort ommetje door een streek die bij het Duitse Oeding hoort, kom ik al weer bij de grens waar ik een 500 meter pal langs loop. Daarna buigt de grens af en loop ik op Nederlands grondgebied straalrecht door langs een recreatiepark waar de Van der Lugt Stichting een natuurterrein beheert met de naam ‘Italiaanse meertjes’. (De G. A. van der Lugt Stichting zet zich in voor het streekeigene van de Achterhoek, voor kleine natuurgebieden, voor monumenten en voor de streektaal.) ‘De Italiaansche meren zijn volgelopen leemputten in de omgeving van de Nederlandse buurtschap Kotten in de Achterhoek. Ze zijn in de periode 1896 tot 1917 gegraven ten behoeve van de steenfabricage door een Duitse steenfabriek net over de grens bij Kotten. De gewonnen leem werd door middel van karretjes, getrokken door paarden, vervoerd. Nadat de fabriek failliet was gegaan, kwam de leemwinning stil te liggen en liepen de leemputten vol met water. Vanwege de groenblauwe kleur werden de ontstane meertjes Italiaanse meren genoemd. Het is ook de naam van de gelijknamige camping, die bij de meertjes is gevestigd’.
Maar waarom wordt groen blauw nu met Italië vereenzelvigd: In de Italiaanse vlag zit het groen en het blauw zit in de shirts van de Italiaanse elftal (de gli azzurri of ook wel la squadra azzurra genoemd). Dat blauw van die shirts heeft zijn reden: Op 6 januari 1911 de kleur trok de nationale voetbalploeg voor het eerst de bekende azuurblauwe voetbaluitrusting aan. Dit gebeurde als eerbetoon aan het Italiaanse Koninklijke Huis, de Casa di Savoia. De katholieke, adellijke familie di Savoia had een bijzondere verering voor de Maagd Maria, die steeds met een azuurblauwe mantel wordt afgebeeld.
Kortom dankzij de Maagd Maria spelen de Italiaanse voetballers in het blauw en worden de volgelopen leemputten nu de Italiaanse meertjes genoemd.
Na 1,5 km over de Blankersweg, kom ik bij de voormalige spoorlijn de Borkensebaan. Deze spoorlijn dankt zijn naam aan het Duitse plaatsje Borken. Hij liep vanaf Winterswijk door Kotten naar Gelsenkirchen in het Ruhrgebied en was zo’n 60 km. lang. Weliswaar deden de treinen ook Borken aan, maar dat was niet het eindstation. De spoorlijn werd op 21 juni 1880 geopend. Via deze spoorlijn werd vroeger de Winterswijkse textielindustrie voorzien van steenkool. Op de terugweg nam men dan weer hout voor de mijnen, slachtvee e.d. mee. Toen in de jaren zestig het aardgas steeds meer de steenkool verdrong, werd het kolenvervoer per trein ook steeds minder. In 1974 reden er dagelijks nog een paar goederentreinen naar Winterswijk, maar dat was in 1979 definitief afgelopen.
Bij het 150 jarig bestaan van de NS in 1989 schenkt men het tracé van Winterswijk naar de Duitse grens aan Natuurmonumenten en het Gelders Landschap. Nu is de Borkense Baan een natuurgebied en een belangrijke ecologische verbindingsroute tussen de kleine bosjes, houtwallen en natuurgebiedjes. Het is met zo’n 34 soorten dagvlinders één van de belangrijkste vlindergebieden van ons land.
Lopend langs het voormalige spoor, kom ik bij het Nonnenven. Het verhaal gaat dat iemand die naam eraan heeft gegeven omdat de nonnen graag kwamen zwemmen in het ven. Twee kilometer verderop is namelijk het Nonnenklooster. Het ven wordt ook wel de ‘ballastput’ genoemd. Toen de spoorlijn werd aangelegd is er leem uit de grond gehaald voor de spoordijken. Daarom ontstonden er naast de spoorlijn putten, waar water in terecht kwam. In het seizoen bloeien hier waterlelies en groeit er de vleesetende zonnedauw.
Even verderop vind ik haaks op de Borkense Baan de Sikking landweer. Daar is wel enige onduidelijkheid over als ik de tekst op een groot bord mag geloven: Het is mogelijk dat de Sikking landweer ( voor het eerst in 1656 ingetekend op een kaart) behoorde tot een stelsel van landweren langs de oude grens van het hertogdom Gelre. Deze is hier waarschijnlijk aangelegd tijdens de Tachtigjarige Oorlog. In Duitsland liggen ook restanten van een landweer, de Münsterse Landweer. De Sikking landweer is waarschijnlijk vernoemd naar een nabijgelegen erf al zal dat ongetwijfeld ook een (oud) eigenaar/bewoner zijn geweest. Landweren waren ondoordringbare hagen op een wal met maar een enkele opening om ‘vijanden’ (dat konden ook andere dorpsbewoners zijn) op afstand te houden. Deze landweer ligt in elk geval nu op Nederlands grondgebied en precies op de rand van een bos niet ver van de huidige grens. Ik heb er een foto van gemaakt, maar erg duidelijk is die niet.
Voor de verandering loop ik Duitsland weer eens binnen. Uit een mini-gesprekje dat ik daar met een Duitse jongeman heb, maak ik op dat men zich in deze omgeving niet bewust is van een Naoberpad. Hij had er namelijk nog nooit van gehoord, terwijl hij daar dagelijks zijn hond uit laat.
Daarna loop ik ruim een kilometer door en langs de Sternbusch. (Ik vond op internet alleen maar dat men in het bos het nieuwe Sternbuschbad heeft aangelegd.) Vooral het smalle pad langs de rand van het bos is prachtig, want dat loopt kaarsrecht tussen twee rijen beukenbomen door (zie foto).
Hierna loop ik richting Burlo. Tot mijn verrassing kom ik langs het klooster Burlo (800 jaar geleden gesticht als een cisterciënzerklooster) waar in 1765 het belangrijke Convent van Burlo is getekend. Daarmee kwam een eind aan de sinds de 15e eeuw steeds terugkerende grensconflicten tussen het bisdom Münster en het hertogdom Gelre. Om een en ander te bezegelen werden er 186 grensstenen geplaatst tussen Rekken en Dinxperloo.
Het klooster wordt officieel omschreven als het klooster Mariengarden van de oblaten van de Onbevlekte Maagd Maria. Hoewel er verschillende betekenissen zijn voor het begrip oblaten houd ik het maar op deze: Lid van een religieuze orde, die in plaats van geloften, slechts een oblatie of toewijding aan de kloosteroverste aflegt. Ook donati of kloosterlijke oblaten genaamd.
Een paar kilometer na Burlo kom ik bij een Naturschutzgebiet, het Burlo – Vardingholter Venn (146 hectare). Het is het restant van het uitgestrekte hoogveenmoeras, dat samen met het Wooldse Veen (65 hectare) in Nederland een grensoverschrijdend reservaat is (natura 2000 gebied). Ik citeer: Het is uniek vanwege haar veenputten en veendijken, broekbos en graslandjes met hei. Dankzij het verhogen van de waterstand kon het veengebied zich herstellen van de schade aangericht door ontwatering en turfsteken. Daardoor komen in de niet toegankelijke kern meer natte heide en zich uitbreidend hoogveen voor met karakteristieke planten als veenmossen, veenpluis en eenarig wollegras, zonnedauw en lavendelheide. Het gebied heeft ook faunistische bijzonderheden te bieden als gladde slang, heikikker, hoogveenglanslibel en gouden sprinkhaan.
Ik loop er kilometers lang omheen. Als ik eindelijk op de Kuipersweg het Wooldse Veen achter mij laat, kom ik op een modderig graspad terecht dat langs of door het gebied van de scholtenboerderij De Haar loopt. Ik ben blij dat ik na dit pad van een dikke halve kilometer op de Kuipersweg terecht kom. Daar loopt in ieder geval een fatsoenlijk fietspad langs. Ik kom al spoedig langs het op mijn wandelkaart aangegeven veendershuisje, dat misschien wel karakteristiek maar (nu) geen huisje meer is. In ieder geval was het hier rond 1850 beslist geen vetpot, want de mensen (Gerrit Bloemers en Janna te Selle) die er toen woonden zijn geëmigreerd naar Amerika. Zij waren niet de enigen. Want wat lezen we op internet: In 1847 vertrokken er 2631 mensen uit Nederland naar Amerika waarvan maar liefst 357 Winterswijkers, allemaal op zoek naar een beter leven. In 1848 leidde de vertrekgolf zelfs tot een verontruste brief van Winterswijkse notabelen en Scholtenboeren (wier pachtboerderijen leeg kwamen te staan) naar de Tweede Kamer. Bevolkingstoename, hoge belastingen en een enorme misoogst door de aardappelziekte waren daar, mede door de gunstige berichten uit Amerika, debet aan.
Daarna is het een kwestie van de paden op en letterlijk de lanen in. Zo kom ik ook nog langs de prachtige scholtenboerderij (scholtengoed Aarnink staat er op een bordje bij de weg). Helaas is men druk met de boerderij aan het werk. Een gedeelte is met plastic afgedekt zodat ik alleen het achterste gedeelte kan fotograferen. Maar wel prachtig dat deze boerderij in ieder geval goed onderhouden wordt.
Ook daarna loopt het Naoberpad vooral over brede zand- en bospaden. Voordeel is dat het er heerlijk rustig is, maar nadeel is wel dat ik er weinig informatie over vind. Wel loop ik nog even over de Bocholtse Baan (treinverbinding) die van 1880 tot 1931 heeft gefunctioneerd. Ik maak daar nog een foto van een verbouwd huisje, een vroegere baanwachterswoning.
Niet lang daarna passeer ik voor de tweede maal de Boven Slinge en zie even later een grote zwemvijver tussen de bomen door. Deze ligt bij het restaurant ‘LEV van Mike’. Het Strandbad in Winterswijk is als werkverschaffingsproject aangelegd in de crisisjaren en in 1933 in gebruik genomen als recreatiebad. Het bad is in 1953 nog opgeknapt en het kreeg in 1991 zelfs nog een waterglijbaan. Vanwege te troebel zwemwater, werd de situatie echter te onveilig en werd het zwembad in 2001 gesloten.
Maar gelukkig is het Strandbad weer helemaal opgeknapt en kun je er weer heerlijk zwemmen. Maar daar heb ik nu geen oog voor. Na 25 kilometer klim ik om half vier nog helemaal droog in onze bus die Saak daar geparkeerd had. Mooi voor de regen onder dak, want we zijn Winterswijk nog niet uit of het begint al te spetteren. De weersvoorspelling voor Winterswijk komt deze keer volkomen uit. Maar het blijft een slinger, want pas 2,5 uur later zijn we weer thuis. Het Naoberpad is mooi, maar je moet er wat voor over hebben.