9 Van Gölenkamp naar camping De Witte Berg

9 Van Gölenkamp naar camping De Witte Berg

9e etappe Van Gölenkamp naar camping De Witte Berg 20 km (22,5 gelopen)

17 – 10 – 2023

We parkeren mooi voor half tien ons busje op de kruising Haftenkamper Weg – Vor den Sandgruben naast een maisveld. Als we na de koffie onze schoenen op een bankje aantrekken, stopt er een boer op een trekkertje die in het platduuts vraagt: Gaon Sie wanderen? Als we zeggen dat dat inderdaad de bedoeling is, zegt hij dat wij ons busje beter naast het pad naar een boerderij kunnen zetten, omdat ze de mais gaan oogsten. Hoewel ik niet het idee heb dat iemand er last van kan hebben, we staan namelijk keurig aan de kant en een gedeelte van de mais is al geoogst, voldoen we aan zijn verzoek en verzetten ons busje. Aardige mensen, die het goed bedoelen, moet je nooit tegenspreken.  Om goed half tien vertrekken we en al snel komen we bij een bushalte die in mijn boekje als Gölenkamp Post staat aangegeven.
Gölenkamp is een regio in Duitsland en een gehucht. Na een paar kilometer over landweggetjes en langs wat koeien en een paar boerderijen, ik kan er niet meer van maken, komen we op de plaats waar ik afscheid van Saakje neem. Zij loopt een rondje en ik loop verder door de velden en akkers van Gölenkamp. Dat is geen straf ook al is het cultuurhistorisch gezien wat minder interessant. Maar dat verandert als ik in de buurt van de Spölberg kom. Daar is het landschap duidelijk geaccidenteerd en na de eerste heuvel (met volgens mijn wandelboekje een ‘vreemde zitbank’) daal ik af naar een natuurterrein. Maar voor ik rechtsaf moet, loop ik nog even door. Een enorme kei staat daar namelijk op een heuveltje en nieuwsgierig als ik ben moet ik weten waarom die er staat. Tot mijn teleurstelling staat er niets bij. In ieder geval is het geen grenssteen, want die is hier niet. Maar hij valt in ieder geval wel op. 
Als ik even later door een klaphek kom, met daarbij keurige zitjes, zie ik voor mij diverse grafheuvels liggen. Ik citeer het bordje bij de ingang (in twee talen opgesteld): ‘De historische begraafplaats bij de Spölberg is niet alleen een natuurmonument met heide  en jeneverbesstruiken maar ook een archeologisch en cultuurhistorisch monument. Het omvat acht grafheuvels waarbij de centraal gelegen heuvel verreweg de grootste is.’  (Als een grafheuvel klaar c.q. vol was, werd het zand met heideplaggen afgedekt om zo de verstuiving tegen te gaan.) En dan komt er een zin zowel in het Duits als in het Nederlands die ik niet begrijp: In het verleden zijn hier vondsten geweest van de vroege bronstijd tot het begin van de ijstijd staat er. Die periode is echt ontzettend lang en ik vraag mij werkelijk af wat er dan tijdens de ijstijd gevonden is. Even speuren op internet levert het volgende op: De oudste sporen van bewoning op de hoefijzervormige morenenheuvel stammen uit de jongere steentijd (3500-1800 v. Chr.). Maar de acht grafheuvels stammen waarschijnlijk pas uit de bronstijd (1800-800 v.Chr.). De laatste ijstijd was toen dus al lang voorbij.
Wat in iedeer geval zeker is, is dat een boer in 1840 bij de Spölberg tijdens een zandafgraving een gouden beker van 12 cm hoog heeft gevonden, die gedateerd wordt op 750 – 600 jaar voor Christus. Een kopie daarvan is te bewonderen in het stadhuis van Uelsen.
Kortom de Spölberg is een uitermate interessant gebied en last but not least ook nog prachtig. Het is even klimmen, maar dan heb je ook wat.
Na de Spölberg daal ik af en is het nog drie kilometer lopen naar Uelsen.

Nee, de entree van Uelsen is niet bepaald spectaculair en de binnenstad ook niet. Maar voor ik in het centrum ben, passeer ik een oude waterput (zie foto) met de volgende tekst die ik hier letterlijk weergeef: 

Haost voar ieder Hütte
stünn froger maol ne Pütte.
Hier stünn se föart Mark.
Wij güngen ant Wark.
Nu steht se dr weär
Tot uns aller Pleseär

Met daaronder Naoberschub Hundehook Sommer 1982

Bij de kerk in Uelsen staat nog een oude waterpomp en tegenover de kerk een beeld van de hannekemaaier (zie foto) waarop de (beknopt weergegeven) tekst staat : ‘Tot en met de eerste helft van de 19e eeuw verdienden veel seizoenarbeiders uit Noord- Duitsland hun geld in Nederland met grasmaaien. Het beeld toont een van de ‘pickmaaijers’ die bij honderden door Uelsen trokken en hier ook overnachtten.’
Ik vond het aardig om nog even uit  te zoeken hoe die hannekemaaiers aan hun naam kwamen: De naam is afgeleid van Johannes en voert terug op het feit dat de seizoenarbeiders meestal vanaf de Sint Johannesdag  (24 juni) aan het werk gingen. Zij bleven vaak tot de oogsttijd (in augustus).  De trek naar Nederland kwam op gang na de 30 jarige oorlog (1618 – 1648) waarbij vooral in Noord – Duitsland veel werd verwoest en maar liefst 1/3 van de totale bevolking sneuvelde.
Rond 1750 waren er wel 30.000 seizoenarbeiders. Overigens werkte maar de helft als hannekemaaier. De andere helft werkte als tuinier op landgoederen.

Ik heb niet kunnen vinden dat Uelsen tijdens WOII werd gebombardeerd. Maar als je weet dat een stad als Hengelo wel 10 keer door de geallieerden werd gebombardeerd, dan zal ook Uelsen niet helemaal ongeschonden uit de oorlog gekomen zijn, omdat er uit de omgeving V2 raketten werden afgevuurd. ( Even voor de volledigheid: De bombardementen op Hengelo waren gericht op de Storkfabrieken en het spoorwegemplacement, maar misten vaak hun doel waarop ook de binnenstad het zwaar te verduren had.)

In ieder geval is Uelsen geen stad waar je je ogen uitkijkt, al heeft het wel een interessante geschiedenis: Uelsen is namelijk nauw verbonden met Nederland. Voor de liefhebber: Oorspronkelijk maakte Uelsen deel uit van Twente. De eerste vermelding van Uelsen stamt uit 1131, toen de Uelser kerk werd toegewezen aan het Petruskapitel te Utrecht. Later in de middeleeuwen kwam het gebied in het bezit van de graven van Bentheim. In 1544 ging de Graafschap Bentheim, waarmee ook de Uelser kerk, over tot het lutheranisme. In 1588 werd in de Graafschap echter het lutheranisme alweer vervangen door het calvinisme, zodat ook de Uelser kerk gereformeerd werd. In de volgende eeuwen werd in het Nederlands gepreekt en gezongen, tot eind 19e eeuw de preektaal Duits werd. Vanaf 1917 werd ook in het Duits gezongen.   

Ik verlaat Uelsen min of meer als ik bij het gemeentehuis een smal pad in loop en even later over de Friedhofsweg. Tot mijn verrassing had Saak me geappt dat ze enige inkopen gedaan had en nu vlakbij het Waldbad van Uelsen op een parkeerplek staat.
Ik word daar verwelkomd met een vers kopje koffie en gebak. Ze had twee gebak(jes) besteld die echter zo groot waren dat ze die maar in tweeën gesneden had. De Deutsche kwantität liet zich hier gelden, want wat ik nu op mijn bord kreeg, deed niks onder voor een Hollands gebakje. Ik laat het mij goed smaken en loop na de koffie en het gebak iets te enthousiast prompt verkeerd. Omdat ik niet het aangegeven pad gevolgd had maar rechtstreeks naar het parkeerterrein was gelopen, had ik een bankje over de kop gekeken. Dat bleek pal achter de bus te staan en dus liep ik honderd meter verder naar het volgende bankje.  Kortom na wat zoeken en een ommetje van een vijf minuten kom ik weer langs de plaats waar Saak nog steeds zit en mijn verrichtingen met een glimlach gade slaat. “Zo, dus daor wa’j al weer,” is dan ook haar commentaar als ik voor de tweede maal langs kom. Pal naast de plaats waar we aan het gebak en de koffie zaten blijkt het pad te zijn dat ik moet hebben.
Vrolijk zwaaiend neem ik dan ook voor de tweede maal afscheid en maak daarna een half rondje om een wat hoger gelegen akker, die alle kenmerken heeft van een es (door mest opgehoogde akker). Maar het kan ook een verhoging in het landschap zijn. Hierbij passeer ik een hoogzit. De jacht is daar in Duitsland nog rijkelijk aanwezig was me al eerder opgevallen.
Na mijn halve rondje om de akker kom ik bij een schuilhut en een picknickbank die er keurig bij staan.
Hierna loop ik (volgens een groot bord aan de kant van de weg) langs een gebied met Celtic fields. Boeren in de bronstijd verbouwden hier al hun gewassen en verdeelden de grond in ( voor onze begrippen) klein compartimenten die op den duur begrensd waren door één meter hoge wallen. Op luchtfoto’s heeft men die weer herontdekt, maar in de huidige heidegebieden zijn ze soms nog aanwezig. Celtic fields ook wel raatakker genoemd zijn kleine, min of meer vierkante of rechthoekige akkers zoals die vanaf de Late Bronstijd tot in de Romeinse tijd als landbouwsysteem werden gebruikt voor de verbouw van primitieve graansoorten als emmertarwe en spelt. De akkers waren gemiddeld 30 bij 30 meter groot.  
Al snel kom ik daarna langs het Bronzezeithof. Een Openluchtmuseum met een nagebouwde boerderij (zie foto) uit de bronstijd. Ongeveer 1 kilometer van het museum heeft en groot archeologisch onderzoek plaats gevonden, waarbij in een gebied van nog geen hectare maar liefst honderd graven gevonden zijn uit de brons- en ijzertijd. Op basis van deze vondsten kwam het idee naar voren om een boerderij uit de bronstijd te reconstrueren. Ik citeer: ‘Op het erf kun je bronstijdleven beleven, er staat een boerderij, een rookoven, een bakoven, een leemkuil, een waterkuil, een steenboor en een werkplaats voor het gieten en bewerken van brons. In de boerderij zijn potten, een kleine bakoven, een weefgetouw, banken/slaapplaatsen en diverse gereedschappen te vinden, denk bijvoorbeeld aan een eergetouw (een soort ploeg uit de prehistorie).’

Hierna ga ik echt weer de ruimte van het Duitse (in dit geval niet) platteland in. Langs rustige weggetjes, smalle en brede zandpaden loop ik richting Hesingen, waar ik ongelooflijk de mist in ga. Als ik namelijk op een t-splitsing kom, zie ik een pijl van het Naoberpad die rechtsaf wijst, terwijl ik volgens mijn boekje linksaf moet. Na wat heen en weer lopen, besluit ik toch maar linksaf te slaan omdat rechtsaf richting Uelsen is en daar kom ik net vandaan. Maar omdat ik verder geen enkele aanwijzing vind, gok ik op mijn instinct en neem een straat die mij bij de Hesingerstrasse brengt. Die moet ik kruisen, maar ook hier staat geen enkele aanwijzing. Na ook hier weer even heen weer gelopen te hebben (als de twijfel toeslaat raak je op den duur toch wel wat vertwijfeld) steek ik  de Hesingerstrasse over en vervolg een asfaltweg. Geen enkele aanwijzing, maar ik weet zeker dat ik in ieder geval naar het zuiden loop. Als echter de asfaltweg eindigt bij een huis en een akker is de verwarring kompleet. Ik bel Saak of zij misschien weet waar ik uithang, want zelf kom ik er niet meer uit. Ik zie op Google Maps wel waar ik ben, maar niet waar ik naar toe moet. Als zij bezig is het uit te zoeken, komt er een vrouw uit het huis en zet een vuilnisbak buiten. Ik waag het er op: “Darf ich Ihnen etwas fragen? Können Sie mir sagen who ich bin? Ik toon haar de kaart in mijn wandelboekje. Twee tellen later wijst ze naar een paar auto’s die aan de overkant van de akker bij een bos staan. “Sie müssen dahin”. Mijn opluchting is groot, maar voordat ik daar naar toe loop app ik Saak dat ik weer weet waar ik ben en dat ze niet verder hoeft te zoeken. Echt een eind om heb ik niet eens gelopen, maar door mijn dralen en heen en weer lopen wel een twintig minuten ‘verscheten’.  Achteraf had ik net iets eerder linksaf moeten slaan, maar dat was me niet opgevallen. En hoe die pijl van het Naoberpad  op die hoek terecht gekomen is, is me een raadsel. Misschien had het wat te maken met een hardlooproute, want die gebruikt dezelfde kleuren, maar dan vaak wel met een rennend mannetje er bij. Enfin, genoeg over mijn zoektocht en onder het motto “Das ist das Abenteuer,” loop ik snel naar de auto’s die inderdaad langs het Naoberpad staan.
Niet veel later kom ik langs een heidegebied dat, na het passeren van de grens (aangegeven met een grote steen en een paaltje, de Paardenslenkte heet. Vroeger kan hier een beek of een rivier gestroomd hebben, waardoor een ondiepe stuwwal gevormd is, een zogenaamde slenkte. In het gebied werd ook veel gesmokkeld en als men paarden wilde smokkelen, moest men door deze slenkte om uit het zicht van de komiezen te blijven. Vandaar de naam Paardenslenkte.
In ieder geval is het een aantrekkelijk gebied om te wandelen, want ik ben er bepaald niet de enige.
Het hele natuurgebeid wordt het Springendal genoemd en de man of vrouw die de tekst voor een informatiebord heeft aangeleverd moet een romanticus zijn geweest: ‘Het zachte geklater van water in stromende beekjes maakt het Springendal uniek. Zo’n 150.000 jaar geleden is hier een stuwwalcomplex ontstaan, waarvan de glooiingen nog goed zichtbaar zijn. Water slingert via tientallen bronnen zacht glooiend naar beneden en voedt onder meer de Springendalse beek. Duizenden jaren geleden leefden hier al mensen . Dat blijkt onder meer uit de tientallen grafheuvels , die nog steeds aanwezig zijn.’ Ik ga nu beknopt verder: ‘Boeren begonnen later kleine stukjes grond te ontginnen en legden houtwallen aan. Dit zorgde voor een soortenrijk landschap.’ Ik kan alleen maar beamen dat het er prachtig is en dat we daar dankzij de een na laatste ijstijd (Het Saalien) nog steeds een prachtig geaccidenteerd landschap hebben, waar de natuur hoogtij viert. Dat laatste met dank aan de textielfabrikant Jannink die het Springendal in 1920 kocht. Het wordt niet voor niets “De tuin van Nederland’ genoemd. Ook heb je er de Mosbeek die op drie plaatsen wordt gevoed met bronwater.
Hierna duurt het maar even of ik ben in de buurt van Camping De Witte Berg, waar we de nacht zullen doorbrengen. Omdat ik via Whatsapp goed te volgen ben, staat Saak mij daar al op te wachten. Morgen verder.

Geef gerust je reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Back to Top