27km en maar liefst 33km gelopen
27 januari 2024
Waarschuwing vooraf. Doordat de etappe extra lang was, deze keer ook een extra lang verhaal en nog meer foto’s dan anders. Maar er was gewoon onderweg heel veel te zien en dus ook veel om over te vertellen. .
Het is even na tien uur als Saak en ik op de Voorstsestraat bij Ulft de een na laatste etappe van het Naoberpad beginnen. Het is prachtig weer. Al snel komen we langs de boerderij met de naam Deurvorsterplaats. Vroeger stond daar een versterkte boerderij, nu een modern landbouwbedrijf. Daarna lopen we recht op een watertoren af die gebouwd is in 1938 in de zogenaamde stijl van de Delftse school. Via het voormalige bungalowpark Landgoed ’t Isselt lopen we even later naar de Oude IJssel. Zowel de watertoren als het park liggen duidelijk wat hoger, maar behoren niet tot de kasteelheuvel die wat verderop ligt.
De geschiedenis van Ulft begint namelijk in 1236 met een burcht op die kasteelheuvel, het reeds lang geleden verdwenen Slot Ulft. De waterburcht lag aan de samenvloeiing van de Oude IJssel en de Aa-strang. De burcht had een watermolen, die als korenmolen werd gebruikt. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd het kasteel belegerd. Bekende bewoners waren de Van Heeckerens en later Willem IV van den Bergh en zijn vrouw Maria van Nassau. Willem werkte eerst nauw samen met Willem van Oranje, maar liep op het laatst over naar de Spanjaarden, Hij stierf in 1586. Na zijn dood nam het kasteel af in belang en trokken de graven van den Bergh zich terug op Huis Bergh, een kasteel in ‘s-Heerenberg. Slot Ulft werd daarna uitsluitend als jachthuis gebruikt. In 1892 werd de ruïne gesloopt en in 1896 werden op deze plaats kleine boerenwoningen gebouwd.
Door alle struiken is de opgeworpen hoogte (dat wordt een motte genoemd) met daarop nu een boerderij nauwelijks te zien. De oorspronkelijke hoogte was 17 meter, maar nu al lang niet meer. Ook heb ik geen resten van een gracht kunnen ontdekken. In ieder geval begon Ulft zich aan het eind van de 16e eeuw als dorp te ontwikkelen. Dit kwam vooral door het exploiteren van ijzeroer, dat men langs de Oude IJssel vond. .
Omdat hij zo belangrijk is/was voor dit gebied nog even wat over de Oude IJssel. Deze begint in Duitsland onder de naam Issel en loopt daarna via de gemeenten Oude IJsselstreek, Doetinchem en Bronckhorst, waarna ze bij Doesburg in de IJssel uitmondt.
De Oude IJssel is in een ver verleden de hoofdstroom van de Rijn geweest en daarna nog geruime tijd een zijtak. Vroeger lag de Oude IJssel zuidwestelijk van de huidige rivier. Ze heeft zich geleidelijk in noordoostelijke richting verplaatst. Dit leidde tot klachten van Duitsland, maar ook van de eigenaren van watermolens en de ijzerindustrie (DRU en Vulcanus). Zij waren de hoofdgebruiker van de Oude IJssel in de 18e en 19e eeuw. De grond rondom de Oude IJssel bevatte veel oer (ijzererts). Daardoor verrees er omstreeks 1689 de eerste hoogoven (yzerhut). Omdat de ijzergieterijen steeds belangrijker werden, werd In 1880 besloten de rivier anders in te richten.
Omdat de fabriek zo belangrijk was nog wat informatie over DRU. De ijzergieterij werd in 1754 te Ulft opgericht en is een van de oudste industriële bedrijven van Nederland. Eén van de voorlopers van de hoogovens in IJmuiden. Pas in 1831 kreeg het de Naam DRU (voluit ‘Diepenbrock en Reigers Ulft’) toen het bedrijf door de families Diepenbrock en Reigers werd overgenomen. DRU produceerde van alles wat uit gietijzer kon worden gemaakt, van paraplustandaards tot grafkruizen en van pannen tot kachels. In 1928 telde de onderneming 600 arbeiders, van wie 350 in de gieterij, 150 in de emaille-afdeling en 100 in de badkuipenfabriek. Na de oorlog kende het nog hoogtijjaren met de introductie van de gaskachels. Maar toen de markt verzadigd bleek, ging het bergafwaarts en in 1973 werd de gieterij in Ulft gesloten. Het bedrijf kwam in andere handen en in 2003 verhuisden de resterende onderdelen van het bedrijf naar Duiven. In 2009 is in Ulft in een van de gebouwen het cultuurcentrum de DRU Cultuurfabriek geopend.
Nadat we de oude gebouwen van de DRU-fabriek (cultureel erfgoed) achter ons gelaten hebben, lopen we nog even verder langs de Oude IJssel en daarna recht op Silvolde aan. Als we de plaats hebben bereikt, neem ik afscheid van Saak en loop het dorp in. De naam Silvolde komt voor het eerst voor in het jaar 1188 en is samengesteld uit de woorden sil van het Germaanse woord suli (= een huis dat uit één ruimte bestaat) en volde dat van het woord wold komt. Maar omdat dat niet zeker is, kan het ook een samenstelling zijn uit de woorden Isala en wold.
In de plaats vind je de Oude Mauritiuskerk (1240). Deze staat op dezelfde plaats als de oude kapel van 1100. Het schip maakte deel uit van de oorspronkelijke kapel. Toen ik richting Silvolde liep, zag ik de opvallend ingesnoerde en afgeknotte torenspits al van verre (en ook de spits van de Roomse Sint Mauritiuskerk).
Op 14 juli 1825 werd Silvolde getroffen door een grote brand. De toenmalige katholieke kerk, 31 huizen en drie schuren werden in de as gelegd. De schade werd begroot op 70.000 gulden (dat waren nog eens tijden). Daarna werd een rooms-katholieke waterstaatskerk gebouwd. Waterstaatskerk is de benaming voor Nederlandse kerkgebouwen die tussen 1824 en 1875 onder toezicht van ingenieurs van Rijkswaterstaat werden gebouwd, veelal met financiële steun van de landelijke overheid. In 1931 werd deze vervangen door de huidige Sint-Mauritiuskerk,
Na Silvolde kom ik op de Paasberglaan terecht, die mij (de naam zegt het al) naar de Paaschberg brengt. Deze berg is volgens de ene informatie een overblijfsel van een rivierduin, terwijl andere informatie ervan uit gaat dat het al in de voorlaatste ijstijd (150.000 jaar geleden) als stuwwal is ontstaan. In ieder geval ligt Terborg volgens grondboringen op een rivierduin, dus ga ik maar uit van een combinatie van stuwwal en rivierduin.
Citaat: een oud rivierduinencomplex is zeldzaam en heeft een grote aardkundige waarde. En voor diegenen die niet weten wat dat inhoudt (ik wist het ook niet): Aardkundige waarden zijn die onderdelen van het landschap die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied. Deze waarden hebben een relatie met de geologische opbouw, de geomorfologie, de geohydrologie en de bodems van een gebied. Om kort te gaan de processen die hebben geleid tot het huidige resultaat.
In ieder geval is het rivierduinencomplex bij Terborg (vlak boven de Paaschberg) opgewaaid na de laatste ijstijd (10.000 tot 13.000 jaar geleden), toen niet de Oude IJssel, maar een voorloper van de Rijn door het gebied stroomde.
In het verleden was de Paachsberg groter (nu vier hectare groot) en stond er tot 1921 een molen op de top. Ook werd er vroeger op de top met Pasen een paasvuur ontstoken, waarmee de terugkeer van het licht en de lente werd gevierd. De as werd uitgestrooid over de akkers, waarbij Gods zegen over de akker werd afgesmeekt. De kerk heeft geprobeerd de paasvuren en andere heidense tradities eromheen uit te bannen, maar dat is maar gedeeltelijk gelukt.
En last but nog least speelt de Paaschberg een rol in de sage van ‘Het gluujende peerd’ (Voor de liefhebbers er zijn drie versies van. Zie: https://www.wikiwand.com/nl/Het_gluujende_peerd.)
Na de Paaschberg kom ik door de plaats Terborg die vroeger Toe Borch (= ter burcht, ofwel: bij het kasteel) genoemd werd. Op 23 april 1419, de naamdag van de heilige Sint-Joris ( verwerkt in het stadswapen), verleenden de heren van Wisch, Hendrik III en Dirk IV, stadsrechten aan Terborg. De stad werd bestuurd door een schout en schepenen en had recht op een eigen rechtspraak, stadsmuren, tol en markten. Terborg had toen omstreeks driehonderd inwoners.
De stad kende vroeger twee stadspoorten: In het westen de Molenpoort of IJsselpoort en in het oosten de Bergpoort of Zandpoort. Deze laatste twee namen verwijzen naar de Paaschberg. Beide poorten zijn rond 1860 afgebroken.
Net buiten de Bergpoort, op een kruispunt van herenwegen, werd halverwege de 17e eeuw een herberg gebouwd. (Mensen die de stad niet meer in konden, konden hier overnachten.) Op de plek van die oude herberg staat nu hotel De Roode leeuw (uit 1900). Ik kom er langs en maak er een foto van. Even later loop ik door de hoofdstraat van Terborg en passeer de Georgiuskerk, een in 1842 gebouwde waterstaatskerk met een toren uit 1877.
Even later passeer ik de oudere Hervormde kerk, ook wel de Sint-Joris en Barbarakerk genoemd. Citaat: De eenbeukige kerk is door de eeuwen heen in delen gebouwd. Het priesterkoor is het oudste gedeelte van de kerk en stamt uit 1517. Dit gedeelte is hoger dan het schip en is in de 19e eeuw gepleisterd. Het huidige schip is in 1844 gebouwd en verving een schip uit het eerste deel van de 15e eeuw. Het schip met zadeldak heeft in de gevel steunberen met ertussen rondboogvensters. Ten slotte staat aan de westzijde van de kerk een bakstenen toren uit 1746, opgebouwd uit drie geledingen. Deze toren nam de plaats in van de toren die in 1723 was afgebrand.
Aardig is nog om te vermelden dat de klok elke avond om 21:00 uur luidt en dat dit gebruik nog stamt uit de tijd dat Terborg nog stadspoorten had. De klok werd geluid voor de poorten sloten, als teken voor de bewoners om naar huis te gaan voor het avondeten. In veel gevallen aten de mensen in die tijd ’s avonds pap, vandaar dat de klok de naam ‘papklok’ heeft gekregen.
Bij Terborg ligt het kasteel Ter Wisch dat al bestond toen men in Terborg nog moest beginnen met bouwen. Maar als ik er langs kom, is het een grote teleurstelling: Het is door alle struiken niet zichtbaar. Maar omdat het een interessante geschiedenis heeft toch even in een notendop wat van de geschiedenis: De heren van Wisch hadden in de 13e eeuw reeds een kasteel op de andere oever van de Oude IJssel, drie kilometer stroomafwaarts bij De Heuven (Etten), ook wel Oud-Wisch genoemd. Zij hadden last van de meanderende Oude IJssel, die hun gebied in tweeën sneed en hadden behoefte aan een versterking op de andere oever. Het nieuwe huis lag op een gunstige plek, dicht bij de Oude IJssel en bij de handelsweg van Anholt naar Doetinchem en Doesburg. Het gebied rond het kasteel werd wel Hof ter Borg genoemd.
Tijdens WOII vermoedden de geallieerden dat de Duitse generaal Von Rundstedt hier een hoofdkwartier had. In oktober 1944 bombardeerden ze het kasteel twee keer. Die actie bracht grote schade toe aan het kasteel. Na de oorlog begon men met de restauratie van het woonhuis. Om ook een restauratie van het hoofdgebouw en de twee torens mogelijk te maken, kwamen deze delen in erfpacht bij ‘Geldersche Kasteelen. Kasteel Wisch en het landgoed zijn nog steeds privébezit en daarom niet toegankelijk voor het publiek. Als je weet dat 90% van alle restauratiekosten door een oorlogsschadesubsidie werd gefinancierd, dan mag je toch verwachten dat daar wel wat tegenover mag staan. Maar nee, het pand is hermetisch afgesloten van de buitenwereld met een bijna gevangenis groot hek. Het is niet anders.
Als ik Terborg verlaat, kom ik over de Oude IJssel en loop even later dwars door Etten. Het dorp met zo’n 1800 inwoners beschikt over twee fraaie kerken. De oudste, de Maartenskerk (hervormd) stamt uit 1440 en de laatste de katholieke Sint Martinuskerk uit 1924. Ik citeer: ‘Etten is als nederzetting of plaats vermoedelijk zeer oud. Een van de weinige aanduidingen vinden we in “Die Römer und Deutschen am Niederrhijn” van Dederich. Die schrijft: “Niet ver van Montferland ligt evenals bij Gennep a.d. Niers de gelijknamige plaats Etten. Een volksverhuizing ligt aan dit verschijnsel ten grondslag. Het vermoeden ligt voor de hand dat de Attuariërs, nadat zij van den rechter Rijnoever en uit de lager gelegen dorpen verdreven waren, in ’t nieuwe district plaatsen van gelijken naam gesticht en zoo een tweede geboorteplaats geschapen hebben.” Ik heb daar verder niks over kunnen vinden.
Wat ik wel vond, was een verhaal over het schaarrecht:.’Tussen het dorp en de rivier lagen de “groengronden”, een gemeenschappelijke weide, IJsselweide genoemd, die pas in 1906 verkocht is onder de bezitters van het “IJsselrecht”. Dit recht was onvervreemdbaar van en verbonden aan bepaalde oude huizen, wiens eigenaren een half, een heel, anderhalf of meerdere “schaarrechten” bezaten. Dit wil zeggen dat de bezitter van dit recht een paard, wat jongvee en/of een melkkoe op de IJsselweide of Mark mocht inscharen’.
Als ik bij de drukke weg de Slingerparallel kom, heb ik Etten al weer achter me gelaten. Ik steek deze over en loop nog even verder over de Zeddamseweg. Na 700 meter verlaat ik deze weg en vervolg mijn wandeling over de Warmseweg, een landweggetje. Wat opvalt is dat hier midden in de weilanden het grote staalconstructiebedrijf Tiggelovend-Kok BV staat. Dat zal daar zo wel in de loop der jaren zijn ontstaan, want anders verwacht je zo’n groot bedrijf toch eerder op een industrieterrein.
Ik sla bij het bedrijf linksaf en loop daarna vier kilometer door de landerijen van de Achterhoek. Op de Holthuizerstraat passeer ik de Mariakapel. Deze werd in 1939 geschonken door de Bond van Jonge Boeren en stond oorspronkelijk ergens anders. Bij de ruilverkaveling van 1967 werd hij hier geplaatst. In een bosje (300 meter ten zuiden van de kapel) staat een 220 jaar oud hagelkruis. Rond 1800 mislukte hier namelijk de boekweitoogst, maar de tweede oogst was daarna uitzonderlijk goed. Uit dank werd het kruis opgericht en jaarlijks offerden de boeren elk twee roggebroden, die vervolgens werden verdeeld onder de armen. Helaas kun je er vanaf de weg heel weinig van zien. Alleen het weerhaantje op de top van het kruis schittert in de zon.
Een paar kilometer verder kruis ik de N316 bij Zeddam. Hier passeer ik de havezathe Padevoort, van oorsprong een versterkte hoeve. Het huidige huis ligt ten oosten van het dorp en stamt uit de zeventiende eeuw. De naam Padevoort betekent ‘doorwaadbare plaats’. Daarna loop ik Zeddam in
Twee gebouwen vallen hier duidelijk op . Het eerste dat ik passeer is De Sint Oswalduskerk, de rooms-katholieke parochiekerk. De kerk aan de Bovendorpsstraat 8 is de enige Nederlandse parochiekerk met Sint Oswaldus als beschermheilige. Beroemd is het prachtig gebeeldhouwde hoofdaltaar.
Vanaf het einde van de 16e eeuw tot 1672 was de Sint Oswalduskerk in bezit van de protestanten en had Zeddam geen pastoor. In augustus van 1672 werd de kerk gereconsilieerd .Reonciliëren is in dit verband het herstellen van de wijding van een ontheiligde kerk. In 1674 werd de katholieken de kerk echter al weer ontnomen. Op 1 januari 1810 kwam de kerk met hulp van koning Lodewijk Napoleon definitief terug in handen van de katholieken. Dat is niet de kerk die er nu staat, want in 1891 kreeg men een nieuwe kerk. Dit is een driebeukige hallenkerk in neogotische stijl. De voorganger was een tweebeukige hallenkerk, waarvan de toren behouden bleef. Deze toren dateert grotendeels uit de 13e eeuw en is in romaanse stijl, met uitzondering van het bovenste deel dat uit de 15e of 16e eeuw dateert en in gotische stijl is.
Naast deze kerk (of er tegenover, het is maar net hoe je het bekijkt) werd op 8 november 1811 de nieuwe hervormde kerk ingewijd. De bouwkosten bedroegen 5.020 gulden. De kerk kwam te staan in de tuin van de oude pastorie. In de Tweede Wereldoorlog werd de kerk beschadigd. Direct na de oorlog werd de kerk al weer hersteld.
Daarna kom ik langs de Torenmolen, die hier al sinds 1450 staat en behoort tot de bezittingen van Kasteel Huis Bergh. Het is de enige nog werkende middeleeuwse torenmolen in Nederland en behoort tot de oudste gemetselde molens van West-Europa. De torenmolen heeft een cilindrische stenen romp, waarop een houten kap van binnenuit aangestuurd kan ronddraaien. De vorm van deze molens gaat terug op het molentype van de landen rond de Middellandse Zee. Deze torenmolens werden vanaf de tweede helft van de veertiende eeuw in Nederland gebouwd. Van de ruim 1100 molens die Nederland nog heeft zijn er welgeteld 4 torenmolens. Torenmolens hebben heel dikke muren (wel tot 2.80 meter dikte) en zijn duur om te bouwen. Ook hebben ze een stevige fundering nodig.
Na Zeddam duik ik het Zeddammer Bosch in, dat ook wel het Bergherbosch genoemd wordt. Het is een 1837 ha groot natuurgebied dat sinds 1984 eigendom is van Natuurmonumenten en de stichting Huis Bergh. Het is een prachtig afwisselend bos op een hoge, door vlakke laagtes omgeven stuwwal tussen ‘s-Heerenberg, Doetinchem en Didam.
Ik passeer daarbij ongezien de Galgenberg (ligt niet langs het Naoberpad), waar tot 1772 een zogenaamde wipgalg stond, die eigendom was van de heren en graven Van Bergh. Ik raad de mensen aan die niet goed tegen gruwelverhalen kunnen het volgende stukje over te slaan.
Een wipgalg, palei, schopstoel of schupstoel is een middeleeuws strafwerktuig of folterinstrument. De voorziening bestaat uit een takel en touwen. De handen van de verdachte zijn op de rug samengebonden. Met het trektouw van de wipgalg worden de handen omhoog getrokken, langs de rug tot over het hoofd, met ontwrichting van de schouders als gevolg. De veroordeelde misdadiger wordt soms enkele meters opgehesen om vervolgens te worden losgelaten, zodat hij in de modder of op een puntenbed valt. De schopstoel met puntenbed is voornamelijk gebruikt bij het bestraffen van zwaardere misdaden, maar het betrof vanzelfsprekend ook een lichtere straf dan de doodstraf. Het instrument werd vaak door de inquisitie gebruikt om bekentenissen los te krijgen, onder meer tijdens heksenprocessen. Ook in de concentratiekampen Sachsenhausen en Dachau werd het foltertuig gebruikt. In het Fort van Breendonk werd het eveneens door de Gestapo ingezet om verklikking te verkrijgen.’ Waarmee weer eens wordt bewezen dat leren van de geschiedenis niet altijd iets positiefs oplevert.
Na het bos loop ik ’s Heerenberg binnen of liever gezegd door een van de buitenwijken. Wel loop ik dwars over het terrein dat hoort bij het Huis Bergh, Nederlands grootste burcht. Deze bestond al in de 13e eeuw. Delen van het gebouw uit de 14e tot de 17e eeuw zijn nog altijd aanwezig. In het huis vind je een kunstcollectie van vroeg-Italiaanse schilderkunst en van middeleeuwse handschriften. En even voor de liefhebbers: Het kasteel is normaal toegankelijk maar nog tot en met 1 april 2025 gesloten voor publiek. Het is duidelijk dat er aan gewerkt wordt, want ik zie dat er allemaal steigers tegen aan staan. Mooi dat men er goed op past. Vanaf 1 april 2024 zijn er wel diverse buitenkasteelse activiteiten gepland. Maar je kunt er nog wel terecht voor een hapje en een drankje, want op de binnenplaats van het kasteelterrein bevindt zich Kasteel Café Heeren Dubbel. Over een ophaalbrug kom je daar terecht. Helaas raak ik zelfs zonder drankje daarna even de kluts kwijt. Want in mijn boekje staat dat ik rechtsaf moet, terwijl ik het sterke vermoeden heb dat ik linksaf moet. Om kort te gaan, ik loop even wat heen en weer, tot een vriendelijke man met hond mij wijst hoe ik bij de Plantage kom. Daar moet ik doorheen.
De Plantage is al in de 18e eeuw aangelegd. De Plantage heeft twee hoofdlanen die elkaar kruisen. Wat opvalt is dat je op de laan die vanaf Kasteel Huis Bergh naar het westen loopt, uitkijkt op de stiftskerk van Hoog-Elten. Deze wordt ook wel de ‘Hofselaan’ genoemd. Op de andere laan keek je uit op de Martinikerk van Emmerik.. Maar door de bomen wordt die momenteel aan het zicht onttrokken.
Een kilometer na de Plantage loop ik door het dorp Stokkum: Stokkum is een van de elf kerkdorpen van de gemeente Montferland, en heeft de in 1914 en 1915 gebouwde Sint-Suitbertuskerk. Het dorp is ontstaan op een hoger liggend gebied niet ver van de Oude IJssel, zodat de jaarlijkse overstroming van de rivier geen schade aan de woningen kon aanrichten.
Stokkum ligt aan de voet van de Hulzenberg. Op de hellingen van deze berg liggen de ‘Zandbulten’. Met de Zandbulten worden enkele zandverstuivingen aan de Eltenseweg bedoeld, die in de zomer druk bezocht worden door dagjestoeristen. Het zand is als dekzand aan komen waaien tijdens de laatste ijstijd.
Verder bezit het dorp een oude korenmolen, genaamd Düffels Möll. Uniek is dat de molen werd gebouwd op een met zand gemaakte verhoging, waardoor hij nu maar liefst 13 meter boven de gemiddelde hoogte van de omgeving uit steekt. De molen werd in 1924 onttakelt (hij werd toen elektrisch), maar in 1986 weer hersteld. Voor de liefhebbers: Düffels Möll is een grondzeiler (een windmolen die van de grond af in gang gezet kan worden), Hij is gebouwd in 1861. De molen heeft een voeghoutenkruiwerk wat zeer ongebruikelijk is voor Gelderland. Hoewel ik er niets van snap toch even de op internet gevonden verklaring: Bij een voeghoutenkruiwerk glijden de voeghouten, de steunder en de roosterhouten direct over de bovenzijde van de kruiring. De keerklampen schuiven langs de binnenzijde ervan. Waarvan acte.
En verder heb ik nog een heel aardig filmpje van 2 minuten over Stokkum gevonden: https://www.ontdekstokkum.nl
Na Stokkum wacht mij een verrassing. Het pad is daar verlegd en niet zo zuinig ook (blijkt achteraf). Bovendien laat Saakje mij nog even heen en weer lopen. Zij ziet op locatiedelen op Whatsapp (zij weet waar ik ben) dat ik van de route afwijk en waarschuwt me dat ik verkeerd loop. Omdat ik ook sterk het idee heb dat dit niet de route is die in mijn boekje staat aangegeven, loop ik nog weer helemaal terug naar het punt waar ik volgens mijn boekje rechtuit had gemoeten. Maar daar aangekomen staat er duidelijk een kruisteken dat ik daar niet in moet en dus begin ik nogmaals aan de omgelegde route.
Loop ik eerst nog door de landerijen, na een kilometer mag ik de Hulzenberg beklimmen waar bovenop een prachtige uitkijktoren geplaatst is. Dat was natuurlijk de reden om het Naoberpad te wijzigen. Hoewel ik mijn voeten behoorlijk begin te voelen, laat ik mij de kans om die 26,5 meter hoge toren met welgeteld 104 treden te beklimmen niet ontnemen. Hijgend als een oude stoomlocomotief die nodig in de revisie moet, kom ik op de bovendste verdieping, waar ik even geniet van een prachtig uitzicht. Maar wat ik ook zie is dat Hoog-Elten nog een heel eind weg is en daar moet ik langs. Ach, ik kan niet zeggen dat het een verkeerde route is, maar als je zoals ik al laat aan de lange etappe (op papier 27 km) bent begonnen dan is zo’n ommetje niet iets waar je op zit te wachten.
Maar de paden op en de lanen in en dus op naar Hoog-Elten. Vlak voor de drukke A 12 voegt het Pieterpad zich bij het Naoberpad en (altijd handig) die gebruikt dezelfde routetekens als het Naoberpad. Na een dik half uur doorstappen bereik ik eindelijk Hoog-Elten, waar ik vlak voor het voormalige Waldhotel weer op de weg kom. Hier ben ik samen met Saak in de jaren negentig, toen we het Pieterpad liepen, ook langs gekomen, We hebben er zelfs overnacht. Nu staat het pand er leeg (al sinds 2009) en half afgebouwd bij wat natuurlijk een schande is voor de prachtige omgeving. Ik schud mijn hoofd en loop verder langs de Sint Vituskerk. Deze kerk was oorspronkelijk een kloosterkerk. Van een kleine houten burchtkapel in de 9e eeuw groeide hij vanaf 1120 uit tot een flinke stenen romaanse kerk van wel 63 meter lang. In de Tachtigjarige Oorlog is hij samen met de bijbehorende abdij voor een groot deel verwoest. De kerk is daarna als een gotische kerk, tussen 1670 en 1677 weer opgebouwd, maar wel een stuk kleiner. In de kerk zijn nog hele bijzondere gebeeldhouwde kapitelen uit de 12e eeuw te vinden boven op de pilaren.
Naast de kerk had men hier vroeger het Stift Sankt Vitus.(Een stift is een gebied waarin een hoge geestelijke wereldlijke macht uitoefent. Vanaf ongeveer het jaar 1000 werden hier in het klooster adellijke jongedames opgevoed en geschoold voor een kloosterbestaan. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werden in 1585 de kerk en de abdij door huurlingen verwoest. De bewoners van het stift weken daarna uit naar Emmerich, waar ze 60 jaar lang zouden blijven. Omdat ik zelf niet precies weet wat er met een abdij precies bedoeld wordt, heb ik dit maar even opgezocht: ‘Een abdij is een geheel van gebouwen dat gebruikt wordt door monniken of nonnen van een kloosterorde, onder leiding van een abt of abdis. Een van de belangrijkste gebouwen in een abdij is het klooster, dat ook los van een abdij kan bestaan en dan onder leiding van een prior of overste staat’.
Toen het rijksstift in 1811 op last van Napoleon werd opgeheven werd de Vituskerk een gewone parochiekerk.
Na het vertrek van de Fransen werd het klooster wel weer in gebruik genomen. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog werd het klooster net als de kerk zwaar beschadigd door een Canadese artilleriebeschieting. De toenmalige eigenaar van Huis Bergh in ‘s-Heerenberg organiseerde de restauratie van het klooster en ook van de Sint-Vituskerk. Na de Tweede Wereldoorlog woonden er jezuïeten in het klooster.
Als ik de kerk passeer (ik wijk even van het Naoberpad af) vallen mij direct twee witgepleisterde huizen op met daarop allemaal letters. Omdat ik niet weet wat die betekenen heb ik daarover een vraag gesteld aan WFG-tourismus–elten. Tot mijn verrassing kreeg ik vrij vlot antwoord op mijn vraag wat die letters voorstellen. Ik citeer even letterlijk het begin en eind van het mailtje dat ik van hen terug kreeg
Hallo Herr Berkenbosch
Über ihr Interesse an Hoog-Elten haben wir uns sehr gefreut. Wenn Sie mit dem Rücken zur Kirche auf die beidenweisen Häuser blicken, dan bedeuten die Hausanker am Haus links (zie hieronder):
Ze eindigen in ieder geval het mailtje met: Wir hoffen Ihnen hiermit weitergeholfen zu haben und wünschen Ihnen viel Spass beim Schreiben Ihres Wanderberichts
Dat is toch aardig. En ja, dat zul je altijd zien. Nog geen uur nadat ik het mailtje kreeg, vond ik min of meer bij toeval de verklaring van de letters op internet, terwijl ik er daarvoor lang naar gezocht heb.
De woningen (zie de foto’s) hoorden bij de abdij en hebben de afbraak van 1832 overleefd. Ook deze huizen werden in de oorlog zwaar beschadigd, maar na de oorlog prachtig gerestaureerd.
De eerste foto van een huis op Hoog-Elten (zie hieronder) is de abdissenwoning. Deze is/was van het geslacht Salm Reifferscheidt uit 1667. Op de gevel van het huis staat: A(nna) S(alome) F(ürstin) Z(u) E(ssen) C(üsterin) Z(u) E(lten) G(Räfin) Z(u) S(alm) U(nd) R(eiferscheidt). In dit huis is het Stanislauskollege van de Jezuïeten gevestigd.
Het huis daarnaast is de abdissenwoning van het geslacht Manderscheid Blankenheim. Dit huis staat naast de Drususbron. Op de gevel staat M(aria) F(ranziska) Z(u) M(anderscheid) B(lankenheim)
En op de ‘Anbau’. D(echantin= decanes) Z(u) E(lten) P(röpstin=proostin) Z(u) V(reden).
De Drususbron is tegenwoordig omgeven door een gebouwtje en helaas niet te bezichtigen. De deur zit op slot. Ik had deze bron graag even willen bekijken. Maar hoewel ik hem niet gezien heb, toch even nog wat informatie: de bron is maar liefst 57 meter diep. Hoewel hij vernoemd is naar Romeinse generaal Drusus (je heb ook de Drususgracht) heeft onderzoek uitgewezen dat hij waarschijnlijk pas rond 750 (in de tijd van de Franken ) is gemaakt. Maar 1250 jaar oud, vind ik ook al oud.
Met een gevoel van weemoed verlaat ik Hoog Elten en loop achter de kerk langs voor ik met de afdaling van de Elterberg begin. Bij een splitsing zie ik een kruis op het rechter pad en niks op het linker pad. Wel staat er een duidelijk rood wit teken op een pad dat op dat punt totaal de andere kant op loopt, maar wel steil naar beneden. Dat doe ik dan maar al is het ín goed Stellingwarfs wel een geknoffel. Ik kom bij een drukke straat en hoewel ik geen aanwijzing zie (dat kan ook door mijn vermoeidheid zijn gekomen), sla ik rechtsaf richting Elten. Daarna is het nog een kleine 1,5 kilometer naar hotel Wanders waar we de nacht zullen doorbrengen. Het is al schemerig als ik daar aan kom. Ik ben moe en zal bij de volgende etappe nog wel wat over Elten vertellen. Het verhaal is zo wel lang genoeg. Morgen de laatste etappe.