16e Etappe van Winterswijk naar Bocholt 25 km
17 – 12 – 2023
Hadden we de vorige keer, toen we van Winterswijk naar huis reden nog twee en een half uur werk om weer thuis te komen. Vandaag reden we met een omweggetje over Enschede in twee uur Winterswijk, waar ik de vorige keer was geëindigd. Als Saak en ik om kwart voor tien de 16e etappe beginnen bij het Strandbad, een rijksmonument, moet ik alweer constateren dat het Naoberpad ons een mooie tocht door een aardige plaats, door de neus boort. Zo kom ik niet langs de volgende rijksmonumenten van Winterswijk: De Tricotfabriek, de Jacobikerk en de Doopsgezinde kerk (De kerk is in 1711 gebouwd als een schuilkerk met het uiterlijk van een pakhuis),de prachtige stadsvilla Aurora van 1904, gebouwd in de Art Nouveau stijl en de indrukwekkende watertoren van 1926 (nu een woning) om er maar een paar te noemen. Het is niet anders.
En dus laten we het dorp al snel achter ons en passeren we de Boven Slinge. We worden hier verrast met een watermolen met de naam Den Helder), die hier al vanaf 1300 ligt. De vroegst bekende vermelding van de molen stamt uit 1303 toen de molen een onderdeel was van havezate Plekenpol. Ridder Sweder van Ringenberg gaf toen de havezate in achterleen uit aan Alexander van Creyter “met den meul en alle de haren togehorigen stucken”. Eind 19e eeuw is de molen in het bezit van Jan Helder waarnaar de molen ook werd vernoemd. En hoewel het kronkelende riviertje door de eeuwen heen regelmatig haar loop veranderde, is dit blijkbaar niet van invloed geweest op het bestaan van de molen.
Het is voor mij al de tweede keer dat ik deze beek passeer. De Boven-Slinge ontspringt in Duitsland, maar is daar bijna volledig recht getrokken. Hier kronkelt hij echter nog prachtig. Wat opvalt aan de beek is dat hij zich door de zachte bodem soms wel meer dan een meter heeft ingesneden.
Niet lang daarna zien we aan het begin van het Wooldse natuurgebied ‘De Baekendelle’ de uit 1652 stammende waterkorenmolen van Berenschot (de nieuwe molen). Deze kwam in 1911 in handen van de familie Berenschot en is prachtig (en eigenhandig) gerestaureerd en draait nog volop. Alleen zit er nu een restaurant in het gedeelte waar vroeger de meelzakken lagen opgestapeld. En voor de liefhebbers: Berenschot is een van de TOP-locaties in de Achterhoek. Dit zijn Toeristische Overstappunten (TOP), waar men gemakkelijk vanuit de auto, bus of trein op verschillende fiets- en wandelroutes kan overstappen.
Nadat ik van Saak afscheid heb genomen, loop ik door de Baekendelle (nu vooral bekend als Bekendelle). Het maakt deel uit van het in 2005 als zodanig aangewezen Nationaal Landschap Winterswijk en het is in 2010 aangewezen als Natura 2000-gebied. Het is een oud elzenbroekbos waarin je naast bijvoorbeeld de bosgeelster en de slanke sleutelbloem ook de ijsvogel en de gele kwikstaart kunt aantreffen. Maar los van het feit dat ik daar niet op gericht ben, zul je die hier in december, op de ijsvogel na, ook niet aantreffen. (Even voor de liefhebbers: Ondanks zijn naam kan een ijsvogel helemaal niet zo goed tegen de kou. En als de plassen ook nog dichtvriezen gaan er verscheidene dood omdat ze dan geen voedsel kunnen vinden)
Helaas gaat het hier mis. Ik loop keurig langs de Boven-slinge als ik bij een T-splitsing kom, waar ik geen enkele aanwijzing kan vinden. Links zie ik een bruggetje, dat met een aantal takken is afgesloten. Omdat er in mijn boekje staat ‘bij hoogwater’ en er een vaag alternatief wordt geboden, ga ik niet linksaf, maar rechtsaf. Meer kanten kan ik niet op al staat dat niet als alternatief in mijn boekje. Om kort te gaan, ik kom uit bij een spoorlijn, wat vast niet de bedoeling is. Omdat ik zeker weet dat ik linksaf moet, stiefel ik een kleine kilometer pal langs het spoor. Omdat ik het geen prettig idee vind om hier zo te lopen (nog afgezien van het feit dat het ook niet mag), kijk ik regelmatig achterom om te kijken of er ook een trein aan komt. Ik had mij al voorgenomen, om dan in de bosjes te duiken om de machinist niet de stuipen op het lijf te jagen. Maar gelukkig bereik ik zonder een trein gezien te hebben de Brinkeweg en als ik die uitloop moet ik weer op de route komen. Ik kan hier zelfs een stukje afsteken, zodat ‘mijn ommetje’ nog redelijk binnen de afstandsperken blijft.
Niet lang daarna verlaat ik het natuurgebied Bekendelle en kom uit op de Hellekampsweg. Hier ga ik naar rechts en even later linksaf over de Kreilweg richting de “Grote Steen’. Deze zwerfkei is hier in 1915 geplaatst ter herinnering aan de verharding van de weg van ’t Woold naar de Duitse grens. Volgens een groot plakkaat onder de steen hebben ze over de tien kilometer verharding maar liefst 4,5 jaar gedaan (van 7 maart 1911 tot aan 15 september 1915.) De kei weegt 12010 kilogram en werd gevonden bij Lammers, een natuurgebiedje 1 km verderop. (Voor alle duidelijkheid: Bij het gemeentehuis in Winterswijk staat ook een zwerfkei, die maar liefst 43000 kg weegt. Die gold jarenlang als de zwaarste zwerkei ooit in Nederland gevonden. Maar bij Rottum in Friesland ligt er nu eentje van 44 ton.)
Na De Grote Steen kom ik al snel door Lammers, een bos en heidegebiedje. Het gebied was veelal erg nat en is mede daardoor aan de ontginning ontsnapt. Het werd waarschijnlijk gebruikt voor het geriefhout (hout voor eigen gebruik van een boerderij: essenhout voor stelen van gereedschap, berkenhout voor bezems en wilgenhout voor in de kachel).
Ik passeer hier weer eens de grens en loop daarna vier kilometer door een landelijke omgeving, waarbij het aantal huizen en boerderijen op één hand te tellen is. Wel kom ik over een voormalig spoortalud, dat van Bocholt naar Winterswijk loopt en van 1880 tot 1930 heeft gefunctioneerd. Hier en daar ligt het talud meters boven de omgeving. Ik moet dan altijd denken aan al die arbeid die er voor verricht is om dat allemaal met voornamelijk handkracht voor elkaar te krijgen. In het talud zit ook een onderdoorgang (maar liefst 3,9 meter hoog) voor de Holtwicker Bach (Zie foto).
Vlakbij Barlo kom ik langs de herenboerderij Schulze Wehninck, een soort scholtenboerderij. Dit is een van de oudste boerderijen in de gemeente Bocholt (Noordrijn-Westfalen), want al in 1290 wordt er in een oorkonde naar verwezen. Heel opmerkelijk is, dat de boerderij al meer dan 700 jaar wordt bewoond door de familie (Schulze) Wehninck. Alleen tijdens de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) konden de bewoners 11 jaar lang niet op de boerderij wonen en kon het land alleen ’s nacht bewerkt worden. De vroegere titel “Schulze”, werd in 1966 officieel aan de familienaam toegevoegd. Ik heb het al eerder uitgelegd, maar toch nog maar een keer: In de vroege Middeleeuwen duidde men met de titel Schulze (Scholte, Schulte, Schultze, Schultheisz) de bestuurders aan van feodale boerderijen in Oost-Gelderland en Westfalen. De Schulze was belast met bestuurlijke en gerechtelijke taken en het handhaven van de openbare orde in een regio.
Daarna loop ik bijna een pad voorbij dat onopvallend rond een bosje naar Barlo loopt. kom ik op de kruising met de Barloerringstrasse De Sint Helenakerk voorbij. Deze dateert van 1823. Bij de bouw is gebruikgemaakt van materiaal van de afgebroken Kruiskapel, een vluchtkerk die hier werd gebouwd toen de katholieke godsdienst tjdens de Tachtigjarige Oorlog in Nederland werd verboden. Nadat in 1798 in de Franse tijd in Nederland de vrijheid van godsdienst werd ingevoerd, verloren deze grenskapellen hun functie.
Vanaf de kerk is het een kilometer naar het Haus Diepenbrock, dat al in 1326 voor het eerst wordt vermeld. Het huidige slot is in de 18e eeuw gebouw in de zogenaamde barokstijl. Op het kasteelterrein vindt men nog een poortgebouw uit 1532. Het slot is een zogenaamde waterburcht, wat betekent dat het omgeven is door grachten of op een eiland gebouwd is. Daar vind je er meer van in deze omgeving.
Nadat ik half om het prachtig gelegen Diepenbrock ben gelopen, loop ik langs de Schlangenbusch. Maar het mag duidelijk zijn dat ik er geen slang ben tegen gekomen.
Hierna kom ik weer bij de Bocholtse Baan, de oude spoorlijn van Winterswijk naar Bocholt. Ik loop 1,5 kilometer langs deze voormalige spoorbaan die hier ook nog heel goed herkenbaar in het landschap ligt.
Als ik de oude spoorbaan verlaat, bevind ik mij al vlakbij de plaats Bocholt. En wat opvalt is dat het Naoberpad deze plaats uitgebreid aan doet. Maar eerst mag ik nog een slinger door het stadsbos, de Bocholter Stadswald maken. Op mijn wandelkaartje zie ik dat er ook een sterrenbos in zit, maar daar merk ik niks van. Ook kom ik nog langs een Tierheim dat hier al sinds 1921 aan de Wiener Allee gevestigd is. Het is een opvanglocatie voor allerlei soorten dieren (in nood). Maar veel zie ik er niet van.
Even verderop kom ik langs een pad met aan weerszijden grote borden. Al voor de oorlog stond hier een groot Lager, de Bocholter Stadtwaldlager. Het opschrift van dat lager luidde: Man bettelt nicht für ein Recht, für ein Recht kämpft man. Een foto van één van die borden kunt u hieronder vinden. Er is helaas niets meer van terug te vinden. Eenmaal uit het bos bereik ik al snel de buitenwijken van Bocholt, waar ik een paar kilometer langs loop. Daarna kom ik bij de Aasee, een kunstmatig meer dat aangelegd is tijdens de crisisjaren en in 1975 nog werd vergroot. Met het bijbehorende park werd het in 2009 als het mooiste park van Europa aangewezen. Om eerlijk te zijn zie ik dat er niet aan af, maar dat ligt misschien ook aan het jaargetijde. Ik mag meer dan een kilometer van dit meer genieten en kom aan het eind van de Aasee langs het Textielmuseum, waarin zich nog een volledig functionerende textielfabriek uit vroegere tijd bevindt. In Bocholt was vanaf de zestiende eeuw veel textielnijverheid, die tot ver in de twintigste eeuw een stempel op de ontwikkeling van Bocholt heeft gedrukt. Het museum is er dus niet voor niets. In ieder geval dient het zich al van verre aan, want met koeienletters is er op de hoge fabriekspijp TEXTILMUSEUM geschilderd.
Ik vervolg mijn tocht door Bocholt langs de oever van de Aa-strang: ‘Dit is een Duits-Nederlandse rivier, die in Duitsland de Bocholter Aa wordt genoemd. De rivier loopt via Borken en Rhede naar Bocholt en vandaar verder westwaarts’.
Je ziet hem al van verre de rooms-katholieke St. George Kirche. Het is oorpronkelijk een gotische hallenkerk uit de 15e eeuw en de hoofdkerk van Bocholt. Hij is nadien meermaals verbouwd en compleet herbouwd na een bijna volledige verwoesting in de laatste oorlog. Opvallend is het koperen dak op de toren. In de kerk staat het Bocholt kruis dat uit de 14e eeuw stamt. Sommige mensen maken er een pelgrimstocht naar toe.
Achter de kerk staat het Altes Rathaus, een in de Nederlandse renaissancestijl opgetrokken gebouw. Samen met de St. Georg Kirche wordt het beschouwd als een herkenningspunt van de stad. Het gebouw werd tussen 1618 – 1624 gebouwd, maar werd tijdens WOII totaal verwoest. Na de oorlog is het net als de kerk weer in zijn oorspronkelijke vorm herbouwd (1955). Hoewel de erker aan de linkerkant van het gebouw een beetje een dissonant is voor wat de symmetrie betreft (op oude afbeeldingen zie je die ook al) geven de vier rechthoekige gebrandschilderde raampjes (1982) in de erkerramen het gebouw wel weer extra cachet. Ze geven namelijk de voornaamste deugden van de stad weer: Verstand, Gerechtigheid, Matigheid en Moed. Verder vindt men overal gebeeldhouwde versieringen.Kortom met de St. George Kirche een sieraad voor de stad dankzij de na-oorlogse architecten die historisch bouwen niet als een vies woord hebben opgevat. (Dat moest ik even kwijt).
Wat ook nog opvalt is dat er een kerstmarkt is, die zo ontdek ik later maar liefst een volle maand duurt. Druk is het er nog niet om half vier, maar dat zal ’s avonds wel anders worden.
Na de kerk is het nog maar een paar honderd meter naar Stadt Hotel Bocholt, waar Saak mij al staat op te wachten. Daar zullen we overnachten.
Als het donker is gaan we eerst nog even over de kerstmarkt, waar je nu over de koppen kunt lopen. Het is smoordruk op het pleintje voor het Alte Rathaus (zie foto) en ook verderop is het een gezellige drukte. Wat opvalt is dat de traditionele ballen in de boom ondertussen zijn vervangen door bierpullen, worsten, etc. Ja je kunt het zo gek niet bedenken of je kunt het tegenwoordig in de boom hangen. Het is niet aan ons besteed en houden het maar op een beker glühwein. Ik moet er voor in de rij, maar voor 11 euro zijn we even later de dorstige bezitters van een beker vol van dat heerlijke spul. Aangetekend moet wel worden dat daar vier euro statiegeld voor de beide bekers bij zit.
Omdat we in het hotel niet kunnen eten, doen we dat in een grieks restaurant, waar de ober ons er vriendelijk op attendeert dat we niet allebei een hoofdgerecht hoeven te bestellen, maar dat we eentje ook wel mogen delen. Por picar noemen ze dat in Spanje, maar hoe ze dat in Duitsland noemen, weet ik niet. In ieder geval blijkt dat een goede tip, want met twee voorgerechten en één hoofdgerecht kunnen we het lang niet op. Voor 56 euro krijgen we ons buikje meer dan vol, waarbij ook de drankjes nog zijn inbegrepen. Het mag duidelijk zijn dat we de ober met een stevige fooi bedankt hebben voor zijn tip. Morgen op naar Ulft, maar eerst maar even uitbuiken.