1 Van Bolsward naar Oudega

1 Van Bolsward naar Oudega

17 januari 2024

Sint Odulphuspad van Bolsward naar Oudega 21 km

Omdat volgens de weerberichten de wegen in het midden en zuiden van het land nog glad kunnen zijn, besluiten we om niet de laatste etappes van het Naoberpad te lopen, maar alvast een begin te maken met het Sint Odulphuspad.

Het is behoorlijk fris als ik om kwart voor tien bij het viaduct bij Bolsward wordt afgezet door Saak en ik mijn eerste etappe van het Sint Odulphuspad begin. Maar liefst anderhalve kilometer loop ik pal langs de drukke A7 over de parallelweg Laad en Zaad. Gelukkig is het daar erg rustig. Ik kom slechts één auto tegen, één wandelaar en een eenzame fietser op het laatste stukje, maar daar is het pad al een fietspad geworden. Na een mooi boogbruggetje over de Nijlanner Feart buigt het pad al snel van de snelweg af en duik ik het lage midden van Friesland in. Wat voor een Stellingwarver direct opvalt is de enorme leegte van het landschap. Hier en daar staat een boerderij en de bomen die er staan zijn bijna te tellen. En toch heeft dit wel wat.

Als ik het fietspad verlaat, mag ik op weg naar Wolsumerketting. Ik had er nog nooit van gehoord. De buurtschap is genoemd naar het kettinghuis. Het kettinghuis werd gebruikt om een ketting te spannen over het water bij een overhaal in de Wymerts. (Deze vaart loopt van Bolsward naar IJlst en wordt ook wel de Bolswarder Zijlvaart genoemd wordt.) Zo kon men tol heffen. Deze tol werd geheven vanuit Wolsum. Het kettinghuis werd dan ook in 1718 aangeduid als het Wolsumer Ketting Huys. Hier ontwikkelde zich een buurtje, dat in 1840 uit drie huizen bestond met 24 inwoners. Het aantal huizen is in de twintigste eeuw verdubbeld. De huidige ophaalbrug over de Wymerts werd in 1996 geopend.

Na het passeren van de brug is het maar 500 meter naar Wolsum. Dit terpdorp is al in de Middeleeuwen ontstaan. Het had vroeger een opvaart naar de Wymerts, maar ik weet niet of daar in 1788 in het citaat uit de Tegenwoordige Staat van Friesland op gedoeld wordt. ‘Wolsum, niet verre van Bolswerd, en naby de vaart, die van de Nieuwe zyl derwaards loopt, zo dat men hier te scheep vry gemakkelyk af en aan kan komen. Onder dit Dorp behooren de buurtjes Laard, Jouwsard, Remsard, Vyfhuis en Ytzum.’ Die buurten bestaan nog steeds.
De huidige kerk van het dorp, de Pancratiuskerk werd rond 1870 gebouwd als vervanger van de middeleeuwse Sint- Martinuskerk. Voor de liefhebbers:  Het is een zaalkerk met een driezijdige sluiting in een merkwaardige mengstijl. Het muurwerk wordt geleed door lisenen en er staan grote rondboogvensters in. De hoeken van de gevel en die van de grotendeels ingebouwde toren hebben decoratieve pinakelbekroningen. De gevel wordt afgedekt door een rondboogfries. In de kerk staat een 17de-eeuwse preekstoel. De tot gevelhoogte in steen opgetrokken, tamelijk forse toren heeft een houten bovenbouw met aan elke zijde dubbele galmgaten en een ingesnoerde spits. In de toren hangt een luidklok uit de 15de eeuw.

Na Wolsum is het op naar Blauwhûs (Blauwhuis). Ik blijf het fascinerend vinden dat je in deze contreien de dorpen al van ver kunt zien liggen, vooral in de winter. Overal steken de kerktorens hun kop ‘boven het maaiveld’ uit. Onderweg raak ik even in gesprek met een man die als ik hem vertel dat ik naar Oudega loop, mij vertelt dat hij in het bestuur van de Gerrit Rijpma-stichting zit en zelfs een werk van deze kunstenaar in huis heeft. (Ik kom daar verderop in dit verhaal nog even op terug.) Een aardige man.   

Na mijn minigesprekje en een koffiepauze loop ik al snel het dorp Blauwhûs in dat zijn naam mede te danken heeft aan de drooglegging van het Sensmeer in 1632. De bewoners van de nieuwe polder kwamen namelijk samen in een in 1640 gebouwd huis met blauwe dakpannen. In dit polderhuis vestigde zich in 1651 een priester. Hierdoor ontstond er een rooms-katholieke gemeenschap. In 1718 werd de plaats aangeduid als ’t Blauw Huys. De groei kwam er pas echt in gedurende het einde van de 19de eeuw. Toen (tussen 1869 – 1871) werd er een neogothische aan Sint-Vitus gewijde kerk gebouwd naar ontwerp van rijksbouwmeester P.J.H. Cuypers. En weer voor de liefhebber: ‘De driebeukige kruisbasiliek wijkt af van de gangbare neogotische stijl omdat zowel de hoofdtoren als de dakruiter een achtkantige spits hebben tussen vier topgevels. Ook is de afwisseling van zwaardere en lichtere kolommen in het interieur (men noemt dat een alternerend stelsel) voor neogotische kerken in Nederland niet gebruikelijk. Peter Karstkarel (kunsthistoricus en architectuurkenner) noemt de kerk zelfs een triomfalistische kerk. (Triomfalisme betekent: ‘Overbewustzijn van eigen grootheid, macht, recht en zegepraal’). Maar daar heb ik verder niks over kunnen vinden.
Conclusie is wel dat Blauwhûs beschikt over een bijzondere kerk. Na de kerkbouw ontwikkelde Blauwhûs zich tot een volwaardige nederzetting met onder meer een school en een bejaardenhuis al kreeg het pas op 19-10-1949 de dorpsstatus.

Na Blauwhûs loop ik naar Dedgum, een afstand van een viertal kilometers. Ik kom daarbij na de Vitusdijk over de Hemdijk. Ik citeer een bordje dat langs de kant van de weg staat: Hemdijken zijn in verschillende fasen aangelegd. Het oudste deel dateert waarschijnlijk uit de 12e eeuw. De naam verwijst naar de hempolders die hij omsluit. Een hempolder ontstond als meerdere hemmen werden samengevoegd. Een hem is een perceel omringd met sloten. ( En opvallend) Hemdijken beschermden bewoners van het zogenaamde lage midden van Fryslân tegen het water uit de meren. Het lage midden was vroeger een hoogveengebied dat 3 tot 4 meter boven het huidige maaiveld uitstak. . Door ontginning ontstond bruikbaar cultuurland, maar veroorzaakte het ook het ontstaan van de meren. Die werden een nieuwe dreiging voor de mensen in het gebied. Na de zeedijken werden er toen hemdijken aangelegd. Deze hemdijk is aangelegd op een ondergrond van slappe venige klei  en kwelderklei. Waarschijnlijk is hiervoor de klei gebruikt die bij het graven van de sloten aan beide kanten van de dijk vrij kwam.
Hoewel ik niet graag de informatie op een bordje tegenspreek, moet mij toch van het hart dat in ieder geval een gedeelte van de Hemdijk in eerste instantie is aangelegd om het water van de Middelzee (ontstaan rond 500 voor Christus) in toom te houden. Omdat de zee dichtslibde werd er steeds meer land gewonnen tot men rond 1600 de hele Middelzee met bedijkingen had afgesloten van de zee. Het gearceerde gedeelte van het kaartje hoorde vroeger bij de Middelzee.

 De gezamenlijke Hemdijken vormen nu een prachtige kronkelende route door het lage midden van Friesland! Een streek, die gekenmerkt wordt door de vele vaarten en sloten en men ook wel het plattelands Venetië noemt.

Na de Hemdijk kom ik op de Krabbedijk een bekende tegen die hier voor zijn werk in de agrarische sector net bij een boer vandaan komt. Het is de oud-Berkoper Lute Evert Wedekind die prompt het raampje van zijn auto naar beneden draait als hij mij ziet. Daarna hebben we even midden op de Krabbedijk staan praten (zie foto).
Na deze korte onderbreking vervolg ik mijn tocht over de geasfalteerde Krabbedijk, die na een boerderij een dijkje met een graspad wordt. Het lijkt me de voortzetting van de Krabbedijk, maar of die hier ook zo heet weet ik niet. Op het pad kun je prachtig Dedgum zien liggen. Ook in de winter heeft het landschap in het Lege Midden zijn charme.  
Bij de Rijpera State (een ecologisch landbouwbedrijf en paardenhouderij) kom ik weer op een verharde weg (de Hieslumerdijk) en loop richting Dedgum. Ik heb het er nog niet over gehad, maar al die op um eindigende dorpen en gehuchten zijn ontstaan op een terp. De uitgang um geeft dat aan. Andere benamingen zijn wierde (Holwierde bij Delfzijl) of ward (Bolsward)  of werd (Tjerkwerd). Het woord terp is een Friese variant van “thorp” (dorp), dat al in het Oudgermaans voorkomt (Gotisch: thaurp). Er wordt een kunstmatige heuvel mee aangeduid, die werd opgeworpen om bij hoogwater een droge plek te hebben. Het Groningse wierde is eigenlijk een betere benaming, omdat dat woonheuvel betekent. Toch komt de uitgang wierde bij een dorpsnaam in Groningen sporadisch voor. Wel vind je daar veel dorpen die eindigen op werd.

In ieder geval is Dedgum al een heel oud dorp. Het wordt al in 855 voor het eerst genoemd en is ontstaan op een ronde terp die nog altijd in het landschap zichtbaar is. De huidige Sint Joriskerk is van 1889. Van de eerdere kerk van Dedgum uit de 13e eeuw is niets meer over, behalve het poortje van Aijlva uit 1707. Dit poortje vind je terug in Leeuwarden, op de binnenplaats van een pand in de Koningsstraat dat vroeger bij het Fries Museum hoorde.
De kerk is een zogenaamde zaalkerk: Dit is een rechthoekig kerkgebouw dat eenbeukig ofwel eenschepig is.


Na Dedgum is het maar een kilometer naar Parrega. Dit dorp lag vroeger ten oosten van het Parregaastermeer dat in 1879 werd ingepolderd. Het dorp werd voor het eerst vermeld in een document onder de naam Epangne. Daarna heeft het diverse namen gehad waarbij het pas in 1579 als Paraga op de kaart kwam. De herkomst van de naam is niet duidelijk. Mogelijk verwijst het naar de geslachtsnaam Epinge. In ieder geval kwam het dorp (nu geschreven als Parrega) pas goed tot ontwikkeling na de aanleg van de Workumertrekvaart (tussen 1620 en 1648).
‘De kerk van Parrega, de Sint-Johannes de Doperkerk stamt uit de 13e of 14e eeuw. De muren van de kerk, bestaan grotendeels uit gele kloostermoppen. In de zuidelijke muur zijn later kleinere gele stenen gebruikt. De zadeldaktoren is waarschijnlijk van een iets jongere datum en werd opgetrokken van rode moppen. In de toren zijn ook platen Bremer zandsteen verwerkt.’ (Die werden gewonnen in Obernkirchenern, maar worden zo genoemd omdat ze in Bremen verscheept werden.) 

Maar net als bij Dedgum laat ik ook dit dorp rechts liggen (wat absoluut niet nodig was) en krijg er dus weinig van te zien. Daarna is het een flinke tippel naar Greonterp. Onderweg daar naar toe loop ik bijna een fietspad voorbij. Het hekje staat open, waardoor de punt van het wandelknooppunt niet te zien is. Maar gelukkig zie ik dat er op het onduidelijke kaartje in mijn boekje een slinger in het pad zit waardoor ik wat argwanend word. Na ampele overwegingen besluit ik toch naar het openstaande hekje te lopen, waarna mijn vermoeden juist blijkt. Daar staat een knooppunt op en moet ik dus langs.
Het smalle betonnen fietspad met de naam Vissersburen loopt echt dwars door de landerijen met nog een mooie oversteek over de Opfeart. Na een paar boerderijen kom ik op de Mardyk, waarbij ik mooi zicht heb op het dorpje Greonterp. Tot mijn verrassing moet ik daar dwars doorheen en dat is bepaald geen straf. Ik wist absoluut niet dat het hier lag, maar wel dat de beroemde schrijver Gerard Reve (vroeger G.K. van het Reve) hier een zevental jaren gewoond heeft. Greonterp besteedt er ruimschoots aandacht aan, maar dat is informatie die ik pas na mijn wandeling te weten ben gekomen.
Maar eerst wat over Greonterp zelf. Het dorpje wordt in 1275 voor het eerst genoemd, maar is waarschijnlijk al van vroeg-middeleeuwse oorsprong. Het lag toen  geïsoleerd in het lage land te midden van meren en poelen. Zelfs nadat het grote Sensmeer aan de noordzijde in 1633 is drooggemalen, bleef het dorp een afgelegen positie houden en lijkt het als een eiland in een groene zee te liggen. Het had alleen verbindingen over het water. Later kwam er een smalle weg naar Blauwhuis, waar het qua voorzieningen helemaal op aangewezen is. In beide dorpen heeft het oude geloof (het katholicisme) stand gehouden ondanks dat de kerk na de reformatie in protestantse handen kwam. De kerk raakte in verval en toen er nog maar eenmaal per jaar op hemelvaartsdag een preek was, heeft men de kerk in 1780 gesloopt. Nu staat er een klokhuis uit 1822. De klok uit 1465 draagt het opschrift: Dum trahor audite, voce vos ad guadia vite (Hoor als ik geluid word, ik roep tot de vreugden van het leven).
Maar Greonterp is vooral bekend geworden door Gerard Reve (1923 – 2006) die hier tussen 1964 en 1971 woonde en werkte in Huize Het Gras. Toen hij het huis in 1964 voor 2000 gulden kocht noemde hij het Huize Algra (werd later Het Gras) en wel hierom. Citaat uit het Parool van 8 mei 1964:  ‘Bij de behandeling van de begroting van onderwijs, kunsten en wetenschappen in de Eerste Kamer heeft de anti-revolutionaire senator H. Algra zijn kritiek op “bepaalde kunstenaars, die met bepaalde kunstuitingen de grondslag van onze samenleving willen ondermijnen”, herhaald. De heer Algra, die zich ook vorig jaar bij de behandeling van deze begroting kritisch had uitgelaten over de moderne literatuur, noemde met name auteur G. K. van het Reve en zijn boek “Op weg naar het einde”. De senator hekelde het feit dat Van het Reve “met niets ontziende brutaliteit de homoseksualiteit gelijkwaardig stelt aan het wonderlijke liefdesspel tussen man en vrouw’
Maar het kan verkeren. Hij is in 2018 geëerd met een plaquette voor Huize Het Gras en dat ging als volgt: Hendrik (Woelrat) en Willem (Teigetje) veegden het zand weg en maakten de plaquette met de volgende tekst zichtbaar: ‘Hier was Reve, zeer korte tijd, bijna gelukkig. Pastoor Peter van der Weidezegende de plaquette in met de woorden: Het gras verwelkt, de bloem verdort, maar het woord Gods houdt eeuwig stand. In het dorp vind je verder diverse afbeeldingen op glasplaten.
In 2018 is de wandel- en fietsroute ‘Niet tobben! Moedig Voorwaarts!’ (9 km) gerealiseerd, langs plekken in de omgeving waar Gerard Reve veel kwam. Op zes locaties in Greonterp, Blauwhuis en Westhem zijn in dit kader tevens informatiepanelen geplaatst.   En last but not least vindt er elk jaar, ter nagedachtenis aan de roomse Reve, de Maria ten Hemelvaartviering in Greonterp en in de St. Vituskerk in Blauwhuis plaats.
‘De foto uit 1964 heb ik met toestemming van Willem Bruno van Albada (Teigetje) mogen plaatsen met het verzoek de volgende tekst er bij te plaatsen: ‘Gerard Kornelis van het Reve  met Teigetje in de zomer van hun eerste jaar in Huize Het Gras. Copyright Willem Bruno van Albada’. Gedaan.
Een aardig filmpje over Greonterp vindt men op Youtube:
 https://www.youtube.com › watch?v=5Ll1yHHw-qc

Na Greonterp loop ik door de landerijen naar het Brekkenpaad langs de Aldegeaster Brekken. Aardig is dat ik daarbij over een stukje Groot Frieslandpad kom, dat ik al gelopen heb. Voor alle duidelijkheid: Brekken betekent door het water gebroken land. Eenmaal op het Brekkenpaad herinner ik mij, dankzij mijn minigesprekje, dat even westelijker langs dit pad de schilder – dichter Gerben Rypma gewoond heeft van 1921 tot eind 1939. (Dat laatste moest ik uiteraard wel even opzoeken). Was ik toen lovend over de Brekken, nu ben ik dat ook. Ik blijf het een van de mooiste meren van Friesland vinden.
Overigens zijn die Friese meren pas in de 11e of 12e eeuw ontstaan. Door de turfwinning maar ook doordat steeds meer veengebied voor de landbouw geschikt gemaakt werd daalde de bodem tot soms wel 3 meter. Het effect laat zich raden. Om landbouwgebied te behouden ging men gebieden inpolderen. Die polders worden hier hemmen genoemd, zoals hierboven al verklaard is.  

Nadat ik over de Sypsleat ben gekomen, zie ik al snel pal langs De Brekken Doris Mooltsje, de oudste spinnekopmolen van Nederland uit waarschijnlijk eind 18e eeuw. (In de balken zijn inscripties gevonden van 1791, ‘92 en ’93). De molen is genoemd naar Doris Hoekstra, die hier vele jaren molenaar was en tragisch aan zijn eind kwam  toen hij in een sloot nabij de molen verdronk. Hierna kom ik in Oudega. Het dorp is waarschijnlijk al in de 12e of 13e eeuw ontstaan en werd in 1412 vermeld als Oldegae. De plaatsnaam verwijst naar het feit dat het ouder was dan Nijega (dat werd later Elahuizen).
Oudega heeft meerdere keren last gehad van overstromingen. In 1776 en 1825 vonden twee grote overstromingen plaats. Door die laatste overstroming werd een groot deel van het toenmalige dorp beschadigd. (Ook Weststellingwerf kreeg hier mee te maken. Die gemeente stond toen namelijk maar liefst voor meer dan de helft onder water. Mijn woonplaats Oldeberkoop ontsprong de dans.)  
Na de laatste overstroming werd bij Oudega de Groote Noordwolder Veenpolder bedijkt (1835).

De kerk van Oudega is de Ankertsjerke, die gewijd is aan de Heilige Martinus De houten ‘capelle’ uit 1132 werd in 1500 vervangen door een stenen kerk met zadeldaktoren, maar in 1757 kwam er al weer een ‘nieuwe’ kerk. Men maakte daarbij gebruik van de oude eikenhouten gewelfconstructie. Ook zijn de zijmuren op de fundering van de oude kloostermoppen gebouwd. Wel werd de kerk naar het oosten verlengd. In 1868 is de oude zadeldaktoren afgebroken en werd op de westgevel een houten toren geplaatst met een spits en in 1987 zijn de gebrandschilderde ramen herplaatst die in 1756 door Ype Staak zijn gemaakt. De kerk bezit een Van Dam-orgel uit 1872 en heeft een klok van 1623.

Het dorp teert gedeeltelijk op het toerisme en het heeft dan ook niet voor niets een watersportcentrum: de Bearshoek.
En last but not least heeft het dorp een raskattencafé, waar je verschillende raskatten kunt aaien. Dat laatste heb ik niet gedaan. Ik kwam er voor een kop koffie en die smaakte prima. En lang hoefde ik erniet op mijn taxi te wachten, want ik zat nog maar net achter de koffie of mijn vrouw Saak stapte het Kattencafé al binnen. 

Geef gerust je reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Back to Top