10 – 3 – 2024
7e etappe Van It Heidenskip naar Blauhús 21 km
Deze wandeldag begint wat anders dan anders. Normaal gesproken zitten we om 8 uur in ons busje en zijn dan rond 9 uur aan de wandel. Omdat de pont bij Gaastmeer echter pas om 11 uur begint te varen, hebben we besloten om eerst maar naar Workum te rijden. Daar kunnen we bij restaurant Folkerts al om 10 uur terecht voor koffie met gebak. We zijn niet eens de eerste gasten en worden daar bediend door een uitermate vriendelijk vrouw. Kortom een mooi begin van een weliswaar koude, maar zonnige dag.
Het is kwart voor elf als we bij De Hel (zo heet dat daar) de Koaidyk op draaien en Saak en ik de wandelschoenen aantrekken. Saak rijdt daarna nog even verder omdat ze zich niet helemaal fit voelt en niet al te ver wil lopen. Ik maak ondertussen nog een foto van het bord einde it Heidenskip en ga daarna op weg naar de pont bij Gaastmeer een drietal kilometers verderop. Nog maar net onderweg raak ik in gesprek met een mevrouw met een hond, die dezelfde kant op loopt als ik. Het blijkt Pytsje Kampen te zijn die met haar man Lolke een boerderij heeft aan de Koaidyk. We raken in gesprek over de Oerpolder (het boek van Hielke Speerstra dat gaat over het leven in it Heidenskip) en over het dorp zelf. Als de hond plotseling zijn behoefte doet in de berm, houdt Pytsje er een schepje onder en kiepert de hondenpoepjes daarna keurig in de onderwal van een sloot. Opgeruimd staat netjes.
Als we bij ons busje langs komen, mag ik Saak en Pytsje op de foto zetten en met z’n drieën lopen we daarna verder over de Koaidyk. Pytsje wijst ons de boerderij aan waar ze een stuk over de Oerpolder gespeeld hebben. Ook vertelt ze over het stuk de 17 hikken (hekken). Als je vroeger van it Heidenskip naar Gaastmeer liep (voor de ruilverkaveling liep je daar nog door de blubber) moest je door 17 hekken voor je bij de pont was. Het is moeilijk voor te stellen hoe de wereld er hier toen bij gelegen heeft, maar in ieder geval ’s winters bijna totaal geïsoleerd.
Als we bij de boerderij komen waar Pytsje met haar Lolke woont, zien we voor bij de weg een picknicktafel staan met daarop een geldkistje. Zomers verkoopt Pytsje hier voor het goede doel (een project in Tanzania) wat drinken (zelfbediening) en de mensen kunnen dan betalen door het geld in het kistje te doen dat daar gewoon langs de weg op tafel staat. Ik kan het niet laten om er ook wat muntjes in te doen. “Je moet wel wat overhouden om straks de pont te kunnen betalen,” waarschuwt Pytsje mij. Wat een pracht vrouw. Mijn dag kan al niet meer stuk na zoveel vriendelijkheid.
Als we afscheid hebben genomen lopen Saak en ik verder naar de pont. De pontbaas (bazin) ziet ons al van verre aankomen en we hoeven dan ook niet op de bel te drukken. De overtocht over de Yntemasleat kost 1 euro per persoon, maar omdat ik het sneu vind dat ik alleen overgezet hoef te worden, geef ik haar een muntje van 2 euro. Prompt biedt de mevrouw aan om Saak ook even mee te nemen. “Ik vaar wel even een extra rondje,” zegt ze in het Fries en dus mag Saak ook de geneugten van de overzet ervaren. Ja, we worden op de pont zelfs even door haar op de foto gezet. ‘Wat zijn er toch veel vriendelijke mensen in de wereld’ denk ik als ze even later met Saak weer naar de overkant vaart.
Hierna loop ik over een fietspaadje naar Gaastmeer, waar ik een mooie boogbrug over de Wijdesloot passeer. Met zo’n 300 inwoners heeft het dorp wel twee restaurants, d’ Ald Herberch en Boppe de Golle en zelfs een supermarkt. Het mag duidelijk zijn dat men hier voor een groot gedeelte leeft van het watertoerisme. Het dorp heeft dan ook niet voor niets twee jachthavens.
Met dank aan de werkgroep ‘Oer t Gaastmeer’ heb ik nog het volgende kunnen vinden. Gaastmeer wordt als eerste vermeld in 1132 als Gersmere in een document van het bisdom Utrecht. Gersmere is één van de 25 dorpen met een kerk of een kapel die behoort bij het klooster Odulphus te Stavoren. Het dorp was tot de 19e eeuw alleen over het water te bereiken.
Opmerkelijk is dat er rond 1800 drie palingaken uit Gaastmeer zes tot acht maal per jaar naar Londen voeren om daar (per keer neem ik aan) maar liefst 15.000 pond levende paling op de markt te verkopen.
Maar net als zoveel dorpen in deze omgeving, is Gaastmeer in inwonertal sterk achteruit gegaan. Had het dorp rond 1900 nog 500 inwoners nu wonen er iets meer dan de helft. Een van de oorzaken is het opheffen van een scheepswerf in 1950 waar op het hoogtepunt maar liefst 30 mensen werk vonden.
Voor ik er erg in heb, loop ik het kleine dorp al weer uit en vind bij een gemaaltje een picknickbank. Het is het gemaaltje Gaastmeer dat hier al in 1928 is gebouwd. Op een bord wordt uitleg gegeven over de gemalen, stuwen en watergangen in Fryslân, die ik jullie niet wil onthouden: ‘Het beheergebied (355.000 hectare) van Wetterskip Fryslân telt 7000 peilgebieden (later las ik zelfs 8600 peilgebieden) en voor ieder gebied geldt een bepaalde waterhoogte. Hiervoor heeft het 920 poldergemalen, 3 zeegemalen, 2 boezemgemalen en bijna 4000 stuwen tot zijn beschikking. Voor het transport van water heeft Wetterskio Fryslân zo’n 5.000 kilometer hoofdwatergang in beheer. Daarnaast ligt een stelsel van 20.000 kilometer schouwsloten. Die worden t door de eigenaren van de aanliggende percelen onderhouden’.
Als je dit leest is het toch een prestatie van formaat dat men er in geslaagd is om in grote delen van Friesland het waterpeil op de vaarroutes op hetzelfde peil te houden.
Als ik na een korte pauze op het picknickbankje mijn chocolademelk op heb, loop ik lang de vaart De Bratte naar Lyts Gaastmeer. Wat opvalt is dat het eerste huis dat ik tegen kom maar 20 cm boven het water in de vaart staat. Ze wonen daar dus bijna letterlijk aan het water.
Na Lyts Gaastmeer loop ik over de Feandyk naar Idzega, één van de kleinste dorpen/gehuchten van Friesland. De plaats is ontstaan in de middeleeuwen. In 1716 werd Idzega op de atlas van Schotanus aangegeven met een kerk en met een tweetal huizen bij het Kerkehop (baai van de Idzegaasterpoel) en daarbuiten twee boerderijen en twee huizen. De naam verwijst naar een plaats bewoond door de persoon Iddo of Ede.
In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘Idezega, of ook Idzinga, is, insgelyks als de naastgelegen dorpen, rondom in wateren en poelen gelegen, waarvan de voornaamste, naar het dorp, den naam draagt van Idzegaster poelen. In ’t Zuiden van dit dorp ligt eene plaats de Bratten genoemd, waarop zich zeker Heer uit het geslagt van Heemstra veel plag te onthouden, wegens haare goede gelegenheid tot de visschery: dezelve liet hier ook twee polders aanleggen, die tegen verwachting niet alleen goed weidland, maar zelfs goed bouwland gaven. Voor het overige zyn de landen hier ten grooten deele zeer laag, en wel inzonderheid naar het zuiden, daar men ook klyngronden vindt, uit welke sedert kort vry goede turf gegraaven wordt. In ’t Westen van dit dorpje ligt het buurtje Band, by een poeltje van dien naam.’
Het dorp telt op dit moment rond de 30 inwoners en heeft nog steeds een mooi kerkhof met daarop een klokkenstoel met een zadeldak. Deze is hier geplaatst ter vervanging van een afgebroken kerk. De lage, wijdbeense constructie (heb ik niet zelf bedacht), is de 20ste-eeuwse vervanger van een stoel uit 1826. Onder de klokkenstoel bevinden zich fragmenten van altaarstenen en een grafzerk uit 1623.
Verder heeft Idzega Camping het Klokhuis, met een eigen haventje. Er staat nu niemand, maar gezien de grootte van de camping moet het er in de zomer vrij druk zijn.
Na de camping loop ik verder over de Klokhusdyk en twijfel bij een richtingaanwijzer (Wandelpad staat er op) of ik nu rechtdoor moet of het Wandelpad moet nemen. Er staat namelijk geen pijl van de knooppuntenroute. Ik waag het er op en neem het Wandelpad dat overigens niet echt een pad is. Ik loop eerst langs een sloot door een weiland en kom daarna op een dijkje dat pal langs de Idzegaasterpoel loopt. Gelukkig is het gras kort en zitten er niet al te veel gaten en kuilen in. Ook kom ik langs een houten uitkijkpost, die duidelijk aan renovatie toe is. Maar bovenop heb je een mooi gezicht op de Idzegaasterpoel, al moet ik daarbij wel tegen de zon in kijken.
Hierna loop ik verder langs een soort opvaart en kom uit bij de Rigedyk waar ik rechtsaf sla. Niet lang daarna moet ik alweer naar links en vervolg mijn weg over een fietspad dat mij na een kleine anderhalve kilometer bij de spoorlijn Sneek – Stavoren brengt. Als ik daar langs loop, zie ik een bankje met daarbij een informatiebordje. De tekst gaat over het stukje rietland dat 50 meter verderop ligt. Ik citeer: ‘Het staat bekend als het Joods kerkhof. Dit betekent niet dat hier joden liggen begraven, maar het kan wel zijn dat hier zwervers begraven zijn. Op enkele honderden meters van deze plaats lag van 1483 tot 1580 het nonnenkloster Nazareth waar volgens overlevering Zwervers (zogenaamde joden) werden opgevangen. Als die stierven werden ze volgens de verhalen hier begraven.
Toen de spoorlijn tussen 1883 en 1886 werd aangelegd, woonden hier in de buurt arbeidersgezinnen onder erbarmelijke omstandigheden in werkketen. Die stonden bekend als ‘ruig volk’. Ook daar kwamen door ziekte sterfgevallen voor. Maar er is ook een sterfgeval bekend van en Duitse man uit Maagdenburg die hier bij een vechtpartij het leven liet. Er zijn sterke vermoedens dat deze Duitser en een aantal arbeiders hier ook begraven liggen’.
Als ik verder loop valt een groot roestbruin gevaarte duidelijk op. Als ik er langs kom, blijkt het een uitkijkpost te zijn van cortenstaal. Op een klein bordje staat: Aangeboden ter gelegenheid van de afsluiting van het landintrichtingsproject Wymbritseradeel. Wanneer dat precies geëindigd is, weet ik niet. Soms lees ik 2007 en soms 2010. In ieder geval is het project gestart in 1993 en kostte het 40 miljoen euro.
Na de uitkijkpost loop ik met een slinger en een slag naar Oudega. De oostkant van het dorp ken ik nog niet, maar voorbij de kerk ken ik het des te beter. Het Sint Odulphuspad laat mij namelijk het traject vanaf Oudega naar de Sypsleat voor de derde keer lopen en vanaf de Sypleat naar voorbij Greonterp voor de tweede maal. Ik zal niet zeggen dat het echt vervelend is, maar de schoonheidprijs verdient het, ondanks het mooie landschap niet. Informatie over dit stuk van het Sint Odulpuspad vinden jullie in mijn beschrijvingen van de eerste en tweede etappe.
Maar even in telegramsstijl: ik kom weer langs het prachtige meer De Brekken, passeer weer Doris Mooltsje, kom weer over de Sypsleat en loop voor de twee keer door Greonterp, waar ik nu wel een goede foto neem van Huize Het Gras, de oud-woning van de bekende schrijver Gerard Kornelis van het Reve (later gewoon Reve).
Pas als ik voorbij Greonterp op de de Mardyk kom, kom ik op onbekend terrein. De weg slingert naar Blauhús, waar de rooms-katholieke Sint-Vituskerk (tussen 1869 en 1871 gebouwd) volgens de Sint Antoniusparochie ‘een baken in het Friese landschap is, als teken dat God onder ons woont’.
Op ‘https://sintantoniusparochie.nl/sint-vituskerk-blauwhuis/’ is nog veel meer over deze kerk te vinden.
Aardig is het om te lezen hoe Blauhús aan zijn katholieke status kwam. Op de site van Feriening Doarpsbelang Blauhús lees ik het volgende: Bij de hervorming in 1580 moesten in het gebied zuidwest van de lijn Bolsward-Sneek een tiental kleine parochies verdwijnen. Daarom werden voor de overgeleven katholieken reizende priesters aangesteld, die de sacramenten toedienden en de H. Mis konden voorgaan. Deze situatie bleef bestaan tot in 1651 het polderbestuur fan de in 1632 drooggelegde Sinsmar een gebouw beschikbaar gesteld werd voor de Katholieke eredienst. Daarvoor werd het gebouw gebruikt voor bijeenkomsten van het polderbestuur. Het gebouw, dat op de plaats van het huidige Teatskehuis stond, had een blauw dak en werd daarom “het Blauwhuis” genoemd. Toen “het Blauwhuis” gebruikt werd voor de Katholieke eredienst vond priester Adam Petri, tot dat moment wonend in Hieslum, daar zijn woonplaats. In die tijd werden de eerste huisen om “het Blauwhuis” heen gebouwd. De bewoners waren vanzelfsprekend katholiek.
“Het Blauwhuis” werd naar verloop van tijd te klein als kerk en daarom werd er daarnaast, in 1785, een nieuwe kerk gebouwd. “Het Blauwhuis” werd toen als pastorie gebruikt. De kerk en pastorie bleven dienst doen tot 1871, want toen werd onder leiding van pastoor Evers de nieuwe St. Vituskerk gebouwd.
Omdat de kerk de Sint-Vituskerk heet hier nog even wat over Sint Vitus zoals de Sint Antoniusparochie dat heeft omschreven: ‘Patroon van onze locatie en ons dorp is Sint Vitus, die om zijn geloof vervolgd werd en op jonge leeftijd de marteldood stierf. St. Vitus is de beschermheilige tegen overstromingen en patroon van het voormalig bisdom Leeuwarden’.
(In mijn dorp Oldeberkoop moet de kerk ook de Vituskerk heten, maar hanteren ze daar nog altijd de foute benaming Bonifatiuskerk. Ik hoop werkelijk dat het kerkbestuur nog eens van deze historische dwaling terug komt. Maar dat terzijde.)
Het dorp Blauhús ontwikkelde zich pas goed na 1900. Het kreeg in 1920 een school (nog steeds een mooi gebouw) en pas in 1949 de dorpsstaus.
Wat direct opvalt in het dorp is het grote Teatskehús, een verzorgingshuis. Het is de opvolger van de Theresiastichting die hier vanaf 1904 in het Theresiahuis gefunctioneerd heeft. (O.a. de bekende kunstenaar Gerben Rijpma heeft hier de rest van zijn leven (van 1939 tot zijn dood in 1963) doorgebracht. In mijn verhaal over de 2e etappe heb ik over hem geschreven.
In de jaren ’60 is het Theresiahuis afgebroken en in 1971 is het nieuwe Teatskehuis geopend.
Als ik op het pleintje in het centrum kom, zie ik een beeldje van een veulen. Sinds 1991 staat hier ‘De Fryske Hynste Foalle’ (het veulen van een Fries paard). Omdat het paard voor het dorp belangrijk was, heeft men het hier geplaatst. Want niet alleen als werkpaard maar ook bij de harddraverijen e.d. speelde het een prominente rol
In ieder geval heeft Saak ons busje keurig op het pleintje midden in het dorp geparkeerd en schuif ik om kwart over drie zo de bus in. Mooi op tijd.