10 – 2 – 2024
2e etappe vanOudega naar Molkwerum
De beschrijving van deze interessante etappe is door zijn niet geringe lengte vooral bedoeld voor mensen die naast wandelen geïnteresseerd zijn in de cultuurhistorie.
Het is kwart voor negen als ik door mijn vrouw Saakje vlakbij de Ankertsjerke in Oudega wordt afgezet om aan de tweede etappe van het Sint Odulphuspad te beginnen. In mijn boekje loopt deze 17 kilometer lange etappe naar Hindeloopen, maar ik ben van plan om naar Molkwerum te gaan en dat is 6 kilometer verder.
Voordat ik Oudega uitloop, vertel ik eerst nog even wat over de naamgeving van de plaats. Ik citeer: Oudega werd in 1132 vermeld als Aldekerke en later als Aldakerke. In de 14e eeuw werd het dorp genoemd als Uoldegae, Oldega, Oldenkerc en in 1505 als Oldegae. ( De Ankerkerk stamt van 1755, maar de toren is middeleeuws) Oorspronkelijk wees de plaatsnaam op de ligging bij een oude kerk. Later is kerk vervangen door dorp (ga). Het is lang de opvatting geweest dat –ga of –gea in plaatsnamen altijd verwees naar dorp, streek of gebied. Dat is echter niet altijd het geval. UIt Oudfriese oorkonden is namelijk gebleken dat de uitgangen –ga en –gea in de 13e en 14e eeuw verwezen naar kerk of de parochie. In ieder geval is het dorp ontstaan aan de vaart die van de Oudegaaster Brekken naar de Schuttelpoel (ten zuidoosten van Oudega) leidt. Deze vaart, hij ligt er nog steeds, was vroeger economische belangrijk voor Oudega.
Het dorp was namelijk ooit alleen over het water bereikbaar. Opmerkelijk is dat het tot 1962 een zuivelfabriek had, waar op het hoogtepunt maar liefst 70 mensen werkten. De melk werd vooral met boten aangevoerd en vanuit Stavoren zelfs met de trein. Na een brand in 1967 (het was toen nog een kaaspakhuis) werd de fabriek in 1968 gesloopt.
En nog een aardigheidje wat ik tegenkwam is dat “Het lege midden” vroeger wel 3 à 4 meter hoger lag door alle veengrond. Door afgraving en inklinking ligt het gebied hier dus nu een heel stuk lager.
Nadat ik Oudega ben uitgelopen, kom ik na een korte koffiepauze al snel bij het Brekkenpaad. De eerste kilometer van dat pad heb ik al gedeeltelijk in mijn vorige verhaal beschreven. Dus sla ik de geschiedenis van de Doris Mooltsje (de molen langs het pad) over en begin vandaag met het natuurgebiedje Syp Set. Dit gebied met een minimeertje in het midden is ontstaan toen men hier het taluud voor de spoorlijn Leeuwarden – Stavoren aanlegde.
(Oudega had vroeger zelfs een stationnetje. Het is gebruikt van 8 november 1885 tot 15 mei 1938 en van 1 juni 1940 tot 10 maart 1941. In 1973 is het stationsgebouw afgebroken.)
Bij het natuurgebied Syp Set kom ik over een bruggetje. Hier was vroeger ook al een zet (bruggetje) blijkt uit een advertentie die ik in de LC van 27 maart 1883 vond.. Omdat men zeer waarschijnlijk in 1883 bezig was met de aanleg van de spoorlijn Sneek – Stavoren (Leeuwarden – Sneek werd op 16 juni 1883 geopend en Sneek – Stavoren op 8 november 1885) werd de passage over en door het Zet in de Sijpsloot (nu Syp Sleat) blijkens een advertentie van de gemeente Wymbritseradeel van 27 maart 1883 tot 1 juni gesloten. Maar na 1 juni kon je er waarschijnlijk ook niet langs, want op 5 augustus 1885 vraagt de weduwe J.R.Rijpma te Sandfirden (ongetwijfeld familie van de kunstenaar Gerben Rypma) of de brug over de Zijpsloot hersteld kan worden. Waar weduwe Rijpma precies woonde weet ik niet, maar wat ik wel weet is dat ze familie had wonen op de boerderij vlakbij het meertje It Fliet en de Sipkemar. Dat gebied aan de noordkant van de Aldegeaster Brekken hoort ook bij de buurtschap Sandfirden en wordt Sandfiderryp genoemd. En om het nog leuker te maken, als je op Hisgis kijkt zie je dat in 1830 de Erven Rient Jarigs Rijpma niet alleen op die boerderij woonden (op diezelfde plaats staat nog een boerderij), maar dat ze ook eigenaar waren van de landerijen tot aan de Brekken. Kortom, de klinte van de kunstenaar Gerben Rypma (zie hieronder) stond pal aan De Brekken op het land van de Rypma’s. Ik vond het te aardig om het hier niet op te schrijven.
Na de oversteek van de Sybsleat vervolg ik het Brekkenpaad. Dit is een prachtig pad met regelmatig uitzicht op de schitterende Aldegeaster Brekken (Oudegaaster Brekken). Deze zijn hier met de derde Allerheiligenvloed in 1570 ontstaan (en niet al 120.000 jaar geleden zoals in mijn boekje staat.) Toen ik het Groot Frieslandpad liep, ben ik hier ook langs gekomen, en dus kom ik ook weer langs de plaats waar de kunstenaar Gerrit Rijpma jarenlang gewoond heeft. Ik neem even letterlijk over wat ik toen over Rijpma geschreven heb, omdat ik aanneem dat jullie dat misschien al zijn vergeten. Op een bordje langs het pad staat het volgende geschreven: Gerben Rypma (1878 – 1963) , skilder en dichter, wenne fan 1921 oant ein 1939 hjir yn in klinte oan de Brekswâl’. Dat lijkt me wel duidelijk. Rijpma schilderde volgens de website realistisch, al vind ik persoonlijk dat zijn werk zeker impressionistische trekjes heeft. Eind ’39 kwam hij met een zware longontsteking in het ziekenhuis. Hij moet ook wel van ijzer en staal zijn geweest om het daar in die sompige omgeving zo lang vol te houden. Na zijn ziekenhuisopname heeft Rypma nog tot 1963 in een bejaardenhuis in Blauhûs gewoond en gewerkt. En wat is het mooi dat een stichting zich nu over zijn nalatenschap heeft ontfermt. Citaat van de dichter Eeltsje Hettinga: ‘De meeste schilderijen, aquarellen en tekeningen van Rypma zijn dan ook technisch goede, maar vooral brave afbeeldingen van landschappen, boerderijen, koeien, paarden, geiten, schapen en varkens. Opvallender zijn Rypma’s portretten, van bekende personen als Piter Jelles Troelstra of Obe Postma, maar ook van talloze onbekenden; het zijn veelal doorleefde en tekenende portretten’. Want ondanks het feit dat er kwalitatief best iets aan mankeert (zowel wat zijn dichtwerk betreft als ongetwijfeld ook aan zijn schilderijen), Rypma heeft met zijn werk een prachtig beeld neergezet van bekende figuren, het landschap en het boerenleven’. Kortom hulde voor de stichting die hier het bordje heeft neergezet.
Na nog een poosje over het Brekkenpaad gelopen te hebben, kom ik op de weg met de opvallende naam ‘Nummer’. Hier sla ik linksaf (rechtsaf loopt de weg dood) en passeer de spinnekop Molen Nijhuizum, waarvan de onderbouw nog dateert uit de 18e eeuw. Daarna loop ik langs Fries en Fruitig (een accommodatie voor groepen) waar we ooit de auto mochten parkeren. Ik ben dan al over de Nijhuzumerfeart. Even later kom ik weer over een vaart: De Warkumer Trekfeart, waarna ik over de Trekwei richting Workum loop: een prachtige plaats met als grootste publiekstrekker het Jopie Huisman museum. Maar Workum heeft uiteraard meer te bieden en ook nog een interessante geschiedenis.
Workum is waarschijnlijk al voor 1000 na Christus ontstaan op een paar terpen te weten: De terp “Algeraburen” aan de noordoostelijke zijde en de terp centraal in de stad in de directe omgeving van de Gertrudiskerk, Na een agrarisch begin, werd Workum in de late Middeleeuwen een belangrijk scheepvaartcentrum. Bepalend daarvoor was de ligging aan het watertje de Wymerts, dat de verbinding vormde tussen de Zuiderzee en de Friese binnenmeren. Langs de oevers van deze en later nog andere vaarten heeft de stad zich geleidelijk uitgebreid. Citaat: ‘Hoewel van de vaarten- en grachten belangrijke onderdelen verloren zijn gegaan, is het patroon ervan nog zodanig herkenbaar dat Workum kan worden aangemerkt als één der meest karakteristieke Friese water steden’. Daar ga ik dan maar van uit.
In de 15e eeuw zette het verval van de Hanze in en in de 16e eeuw (1515 en 1523) werd ook nog eens de kerk verwoest (zie hieronder) Na 1523 treedt een geleidelijk economisch herstel op als gevolg van ‘een toenemende deelname als leverancier van schepen en zeelieden aan de Hollandse handel en zeevaart.’ Toch kwam de echte opleving pas in de 17e eeuw. Een aantal gebouwen en vaarwegen uit die tijd zijn nog steeds aanwezig en er werden ook meertjes drooggemalen. (Het 187 hectare grote Workumermeer werd echter pas in 1877 drooggelegd. De polder die toen ontstond na de drooglegging heet officieel Polder de Beveiliging en ligt op het diepste punt 3,2 meter beneden zeeniveau.)
Tussen 1620 en 1648 wordt er een trekvaart naar Bolsward met trekweg aangelegd en wordt de zeesluis (1658) vernieuwd, die daarna ‘Nije Sijl’ genoemd wordt. Deze sluis vormt de verbinding tussen de Diepe Dolte in het centrum en het twee kilometer lange kanaal Het Zool dat uitkomt op het IJsselmeer. (Het ‘kanaal’ De Wymerts liep toen door de hoofdstraat (met nu de namen Noard en Sûd) en dat is in 1785 gedempt.) Langs de stadsrand stonden molens en Workum had toen wel 17 schelpkalkovens. Ook had men vroeger wel 5 pottenbakkerijen en 2 pannenbakkerijen.
Maar de voornaamste bron van inkomsten bleef de visvangst
Workum kent nog steeds een aantal gebouwen uit de 17e eeuw. Zoals het Fryske Hûske (1620) en de Boterwaag (1650) aan de Merk en een aantal woonhuizen. Herberg “De Zwaan” is van de 18e eeuw maar heeft nog een ‘peerdestal’ uit 1649. Ook de Vermaning (1694) van de doopsgezinden is uit de 17e eeuw.
Het door het klooster “Marienacker” beheerde gasthuis of provenhuis wordt, na de opheffing van de kloostervestiging (1580) verbouwd en (vermoedelijk in 1641) in gebruik genomen als stads- of burgerweeshuis. Later werd Het Fryske Hûske (er links naast) bij het gemeentehuis aangetrokken.
Maar laat ik voor het algemene verhaal eindigen met de markante Sint Gertrudiskerk: Daar is ook heel wat mee gebeurd: Het laat-gotische kerkengebouw heeft een kruisvormige opzet en is een driebeukige hallenkerk. Dat is vrij uniek voor Fryslân. En volgens sommigen is de ruimtewerking en de lichtinval in het interieur een belevenis.
Van Gerrit Twijnstra van Warkums erfskip kreeg ik n.a.v. een vraag mijnerzijds een paar gekopieerde bladzijden toegestuurd uit het boek ‘De Stêd Warkum’, waar ik het volgende heb uitgehaald:
De kerk wordt voor het eerst in 1353 genoemd maar is waarschijnlijk al rond het jaar 1000 gesticht door de Friese gravin Gertrudis ter ere van haar naam heilige. In ieder geval krijgt Workum rond 1480 een nieuwe en grotere kerk. Het koor van deze kerk heeft daarna alle stormen overleefd.
In 1515 had de stad te maken met de naweeën van de strijd tussen de Schieringers en de Vetkopers. De stad werd volgens het boek geplunderd door afgedankte Gelderse troepen, de Zwarte Hoop’. ( De kerk werd leeggeplunderd, en ook de klokken werden gestolen. Die liet men omsmelten.) Daarna werden kerk en toren in brand gestoken.
Even voor de liefhebbers:
Hier plaats ik toch een kanttekening bij. Op internet kom ik namelijk nogal wat misverstand tegen over de naam De Zwarte Hoop en dat is begrijpelijk. De Zwarte Hoop is een ongeregeld legertje van Saksische huurlingen, die (slecht of niet betaald) ‘leefden van het land’ (zo wordt dat genoemd). Deze groep plunderde op 29 januari 1515 Kimswerd en o.a. de boerderij van Grutte Pier. (In tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd zijn zijn vrouw en kind(eren) daarbij niet omgekomen.) Zijn vrouw was waarschijnlijk al voor die tijd gestorven en zijn kinderen leefden in 1525 nog. In ieder geval was Pier des duivels en richtte daarna de Arumer Zwarte Hoop op, bestaande uit Friezen en Geldersen. Zij worden dan ook wel de Gelderse Friezen genoemd. Deze Arumer Zwarte Hoop wordt in het Fries De Swarte Heap genoemd en dan ligt verwarring natuurlijk op de loer. Maar in tegenstelling tot wat in ‘De Stêd Warkum’ wordt beweerd over de afgedankte Gelderse troepen, las ik in de Vaderlandsche Historie. Deel IV (uit 1750)
De zwarte hoop, uit Holland verjaagd, komt wederom in Friesland.
In Friesland, waren ondertusschen de zaaken der Saxischen zo verre verloopen, dat Hertog Joris, omtrent deezen tyd, met Prins Karel in onderhandeling tradt, om hem zyn Regt op Friesland af te staan. De zwarte hoop was, in ’t voorjaar (1515) wel, in Holland gekomen, en hadt zig aldaar zo gedraagen, dat het Hof besloot, deeze ruwe menigte, het kostte wat het wilde, wederom te doen vertrekken. In Sprokkelmaand, werdt hun, by openbaar Plakaat, het Land ontzeid. Ten zelfden tyde, kreegen alle Onderzaaten bevel, om zig, tot het verdryven der vreemde Knegten, gereed te houden. Midlerwyl, waren de Hollanders met den Hertoge van Saxen overeen gekomen, dat hy dit Krygsvolk wederom in zynen dienst neemen zou, mids het zig naar Friesland begave. Den tweeden van Lentemaand, kwam ‘er een nieuw bevel uit, aan alle Leenmannen, om zig, binnen drie dagen, onder den Stadhouder, in de wapenen te vinden, tot verdryving der Saxische Knegten(r). Hierop, verstoof de Zwarte hoop, zynen weg neemen de, door Gelderland, Kleeve en Overyssel, naar Friesland, slaande zig hier, omtrent Leeuwaarden, Franiker en Harlingen, neder. In deeze Steden, lag nog Saxische bezetting. Workum en verscheiden’ Dorpen werden, ten deezen tyde, door hen, plat gebrand(s) (Op die drie steden na was Westerlauwers Friesland bezet door de Geldersen, dus ook Workum
Ik ben benieuwd of bovenstaande verklaring vanuit Workum nog onderuit geschoffeld wordt. Want hoewel in deze tekst een zekere discrepantie zit ( in het voorjaar aankomen en in de sprokkelmaand (februari ) al het land uitgestuurd worden, nijg ik toch naar De (Saksische) Zwarte Hoop als plunderaars van Workum op 19 mei 1515. (Grutte Pier hield zich bezig met de kaapvaart en de plundering van Medemblik.)
1523
Ik ga verder met het verhaal uit het boek : In ieder geval werd In 1523 de stad (nog steeds) bezet door Gelderse troepen o.l.v. Christoffel van Meurs. Zij hadden de stad zelfs versterkt met een bolwerk en ook de kerktoren van geschut voorzien. Toen de Bourgondiërs de stad binnentrokken staken de Geldersen de kerk in brand en trokken zich terug in de toren en in het Blokhuis. De toren werd op 14 juni bestormd en de bezetting vermoord. Na de verwoestingen van 1515 en 1523 werd de kerk met hulp van de bisschop van Utrecht weer gerestaureerd/opgebouwd en in 1533 weer in gebruik genomen. Dat de kerk nog lang niet af was, blijkt wel uit het feit dat men in 1563 verlegen zat om geld om het schip een dak te geven. (Tot die tijd waren de preken blijkbaar in de openlucht.) In ieder geval is er nadien nog een dak opgezet, maar is er verder weinig mee gebeurd o.a. omdat de kerk te maken kreeg met de reformatie. Ook de Allerheiligenvloed van 1570 was daarbij van invloed. Het geld dat er was, werd besteed aan het herstel van de dijken en aan de sluis. Daarna zijn er nog wat wijzigingen aan de kerk aangebracht en mag geconstateerd worden dat de kerk in 1615 was ‘voltooid’. Over de restauraties e.d. na die tijd zal ik het maar niet meer hebben, maar die zullen ongetwijfeld zijn toegelicht in het boek: De Stêd Warkum’.
Ik ga verder met mijn wandelverhaal:
Eenmaal in Workum wijk ik af van de knooppuntenroute zoals die in mijn boekje staat aangegeven. Ik loop namelijk niet over de brug over de trekvaart (moet dan een heel stuk door de nieuwbouw) maar sla rechtsaf en loop over Dwarsnoard recht op de voormalige katholieke) Sint-Werenfriduskerk af. Ik citeer: Deze kruiskerk is gewijd aan Werenfried van Elst. De neogotische kerk dateert uit 1877, maar daarvoor stond er al een andere kerk. In 2020 werd besloten de kerk in te richten voor dementerende ouderen, maar het is me niet bekend of dat al is gebeurd. Hierna loop ik over ‘Noard’ naar De Merk, het centrum van Workum. Onderweg passeer ik daarbij het gebouw De Vermaning’’.
Even uitleg over de naam: Een vermaning of vermaanhuis is een kerkgebouw van een doopsgezinde gemeente. De naam vermaning slaat op de navolging van Christus waartoe de doopsgezinde kerkgangers werden aangespoord (aangemaand) door de predikant (de vermaner). Vermaning betekent ook ‘ergens van of over spreken’, maar de nadruk ligt hier op de waarschuwing. Doopsgezinden legden daarbij een grote nadruk op het praktische toegewijde christelijke leven en het discipelschap. De naam vermaning werd ook gekozen vanwege het diepgewortelde wantrouwen onder doopsgezinden ten opzichte van de staatskerk (Nederduits Gereformeerde Kerk) en de kerkleiders daarvan; de naam moest het onderscheid verduidelijken tussen de doopsgezinden en de staatskerk.
Omdat de doopsgezinden alleen maar gedoogd werden, mochten ze geen toren op hun kerkgebouw zetten, moesten ze duidelijk achter de rooilijn blijven en was de kerk vroeger zelfs verscholen achter een schutting.
Ook passeer ik de voormalige Gereformeerde kerk. Dit is eigenlijk ‘een neppert’, want de kerk van 1887 werd in 2005 verlaten en daarna gesloopt. Daarna zijn er appartementen gemaakt met ongeveer dezelfde als van de Gereformeerde kerk. Alleen de noktoren is nog oorspronkelijk. Als voorstander van historisch bouwen, mag duidelijk zijn dat ik dat mooi vind.
Op De Merk is natuurlijk van alles te zien,.o.a. het oude stadhuis, waarover ik al iets verteld heb. Bij de gemeentelijke herindeling van 1984 werd Workum de hoofdplaats van de gemeente Nijefurd. Na het opgaan in de gemeente Súdwest-Fryslân in 2011 heeft het gebouw functie van gemeentehuis verloren. Hiermee kwam een eind aan het (stads)bestuur van Workum, dat teruggaat tot de 14e eeuw.
Op de Merk staat ook de voormalige Boterwaag. Na de functie van waag heeft het diverse andere bestemmingen gehad waaronder politiebureau. In 2007 is het waaggebouw gerestaureerd en het wordt sindsdien gebruikt als VVV-kantoor en Museum Warkums Erfskip. Voor De Waag staat het in 1997 gemaakte beeld van de monnik Uffing. Hij noemde zich in de 10e eeuw al Uffing van Workum, waarmee hij aantoonde dat Workum toen al bestond. Tegen de toren van de Sint Gertrudiskerk aan staat de overkapte leugenbank. Ik heb er even gezeten, maar was de enige. Al sinds mensenheugenis worden daar de meest sterke verhalen verteld. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal noemt het een plek ‘waar leegloopende lieden, b.v. zeelieden aan den wal, zich dagelijks verzamelen en allerlei verhalen opdissen’. Het komt voor het eerst in 1645 voor. Ik weet niet hoe oud de leugenbank hier is en ook niet exact wanneer de stad stadsrechten kreeg (men gaat uit van 1399), maar wat ik wel weet is dat Workum een prachtige binnenstad heeft.
Daarna neem ik even een kijkje bij het kunstwerk De woeste Leeuwen (één van de 11 fonteinen die in het kader van ‘Fryslân en Leeuwarden als Culturele Hoofdstad van Europa’ in 2018 in de 11 steden van Friesland zijn neergezet. De woeste leeuwen ondersteunen het wapen van Workum op De Waag en zijn hier (precies zo als op De Waag maar nu met een lege tussenruimte) meer dan levensgroot neergezet. Het lijkt alsof de leeuwen het wapen even hebben neergelegd om met elkaar te vechten, want de contouren van het stadswapen zijn met blauwe klinkers opgenomen in de bestrating rondom de fontein. De leeuwen spuwen water uit hun klauwen, maar nu in de winter niet. Ik weet niet hoeveel de kunstenaar Cornelia Parker in 2018 voor haar idee heeft gekregen, maar de beelden zelf zijn gewoon door een lokale kunstenaar uitgehakt in accoya-hout en gerealiseerd in samenwerking met drie Workumer bedrijven. Ze zien eruit als dubbelzijdige figuren waarvan de achterkant hetzelfde is als de voorkant.
Als ik Workum na mijn bezoek aan de woeste leeuwen aan de zuidwest kant verlaat, zie ik lopend op de dijk langs It Soal de Nylânnermole uit 1784 staan. Hij bemaalde het Workumer Nieuwland, maar of dat nog gebeurt weet ik niet. Aan de ander kant van It Soal staan na een aantal bedrijfsgebouwen enorm veel vakantiehuisjes en ligt een grote jachthaven. Workum hoeft het dus niet alleen van het Jopie Huismanmuseum te hebben.
Daarna loop ik langs de vuurtoren van Workum en dat is een interessant bouwwerk. Al in 1643 heeft men hier een vuurtoren gebouwd toen ook de dijk tussen Workum en Hindeloopen werd aangelegd. Hij bestond toen uit vier eiken steunen, een vierkante eiken voet en een ijzeren plaat, waarop de vuurkorf stond. Die houten stellage werd door een stenen toren vervangen in 1708 en in 1712 werd er een huis bij gebouwd. In de Vuurtoren (bijnaam: ‘t Toarntsje) werd rond 1880 het open vuur vervangen door een olielantaarn. Toen veertig jaar later de kustverlichting werd genationaliseerd, bleef Workum zijn eigen toren onderhouden. De toren zorgde voor inkomsten, want langskomende schepen moesten vuur- en bakengeld betalen. Met de opbrengst hiervan werd de zeesluis onderhouden. In 1932 (na de afsluiting van de Zuiderzee) werd de olielantaarn vervangen door gaslampen. Tweemaal daags klom de vuurtorenwachter naar boven om de lampen handmatig te bedienen. Tot 1983 werden die gaslampen gebruikt. Nu zijn er elektrische lampen die op zonnecellen werken. (Maar toen ik er langs liep zag ik allemaal gasflessen op het dak staan, dus waarschijnlijk wordt de gaslamp ook nog gebruikt.)
Opvallend is dat de laatste vuurtorenwachter Reid de Jong tot zijn dood in 2020 in de woning naast de vuurtoren heeft gewoond. Hij woonde er volledig zelfvoorzienend met als enige nuts-aansluiting een telefoonlijn die nog door de Wehrmacht is aangelegd.
Ik loop verder over de dijk van 1643 en kom na een goed half uur bij Hindeloopen. Daar staat Saak op mij te wachten. Ze heeft geprobeerd om in Hindeloopen een kopje soep te scoren, maar dat was nog niet gelukt. We nemen niet de route over Het Oost, maar het weggetje ten zuiden van de Easterfeart. We komen dan namelijk over een prachtig voetgangersbruggetje (zie foto). Daarna lopen we wel over Het Oost Hindeloopen in.
De plaats kreeg al in 1225 stadsrechten en was een belangrijke handelsplaats. De Hindelooper Grootschippers voeren met fluitschepen naar de handelssteden aan de Oostzee. Ze verkochten daar jenever en wollen stoffen en namen op de terugweg hout mee, dat bestemd was voor de scheepswerven in Amsterdam en de Zaanstreek.
Tussen 1650 en 1790 beleefde Hindeloopen zijn bloeiperiode. De vloot van Hindeloopen telde toen meer dan tachtig schepen. De nog steeds kapitale kapiteinshuizen uit de zeventiende en achttiende eeuw herinneren nog aan deze periode. Tijdens de Franse tijd vanaf 1795 werden handelsbeperkingen ingevoerd (vooral met Engeland) en werd Hindeloopen een vissersplaats.
We komen lopend over Het Oost langs de in de 17e-eeuw gebouwde sluiswachterswoning (’t Sylhûs) met (al weer) een ‘leugenbank’ die hier al sinds 1785 staat en eerst dienst deed als visafslag. De bank bevindt zich onder een overkapping waar ik in de gevel het ingemetselde stadswapen van Hindeloopen met het jaartal 1619 ontwaar. Op de nok van het pand is een open houten klokkentoren met spits geplaatst. Boven de aanbouw is een reliëf aangebracht met een afbeelding van de wonderbaarlijke visvangst door Petrus en andere discipelen (zie foto). Kortom een aardige plek om even rond te kijken.
Saak is ondertussen verder gelopen en heeft ontdekt dat café-restaurant De Hinde geopend is. Daar nuttigen we even later een voortreffelijke kop uiensoep, zodat we er beide weer even tegen kunnen.
Ik ga daarna weer alleen verder, waarbij ik mij niet aan de aangegeven route houd. Hierdoor kom ik na De Buren in de Kerkstraat, waar ik tussen de Grote kerk en het oude stadhuis doorloop. In het oude stadhuis is al sinds 1919 een museum gevestigd: Tot 2008 het Hidde Nijlandmuseum, nu Museum Hindeloopen. (De ambtenaren zaten na 1919 in een herenhuis aan de Nieuwe Weide. Tot 1984 bleef Hindeloopen een zelfstandige gemeente waarna het opging in de gemeente Nijefurd en daarna in Sûd West Fryslân.)
Aardig is het om even in het kort de geschiedenis van de Grote Kerk hier weer te geven. Het laat zien dat er met kerkgebouwen vaak heel veel gebeurd: Rond 1570 werd de kerk door de Spanjaarden verwoest en in 1593 weer opgebouwd. De toren (Westertoren genoemd) had toen alleen nog de stenen onderbouw. In 1615 kwam het bovenste gedeelte er op, dat er ongeveer net zo uitzag als de huidige spits. In 1701 brandde de torenspits af na blikseminslag, waarna een noodspits werd geplaatst. Pas in 1734 werd de noodspits vervangen door de huidige. In de 19e een 20ste eeuw volgen er restauraties en in 1938 en 1939 volgt er een herstel van de fundering, omdat de kerk in 1914 al 133,5 cm uit het lood stond en in die tijd maar liefst 2 cm per jaar verder verzakte. Het mag duidelijk zijn dat er nog veel meer met de kerk gebeurd is, maar hier laat ik het maar bij.
Na een rondje om de kerk loop ik richting De Kleine Weide omdat daar in een voormalige timmerwerkplaats het Eerste Friese Schaatsmuseum is ingericht. Mijn vrouw Saakje was hier een paar maanden terug met haar zus en een tante van toen 94 op een reünie van kortebaanschaatsers. En ik wilde ook wel even kijken hoe dat er uitziet. Maar voor ik daar ben kom ik nog langs Flora en Fauna, één van de 11 fonteinen. Deze fontein is gebaseerd op de levensboom in het wapen van Hindeloopen.
Na het schaatsmuseum (ik ben niet binnen geweest) duurt het niet lang of ik loop Hindeloopen uit over de Westerdijk en kom langs een in mijn ogen enorm grote camping: Camping Hindeloopen. Even later passeer ik Europarcs Hindeloopen, dat zelfs buitendijks is aangelegd en wel een kilometer lang is. Daar heb ik moeite mee. De kustlijn wordt zo wel erg aangetast. Daarna is het een kwestie van doorstappen, eerst over de weg, maar later toch maar weer over de dijk. Die is glibberig door de natte klei en het loopt er niet licht. Als ik vlakbij Molkwerum ben, zie ik in het IJsselmeer een vleugel uit het water steken. Het is een monument voor alle vermiste vliegeniers die in het IJsselmeer zijn gestort. Meer dan honderd vliegtuigen komen tijdens de Tweede Wereldoorlog in het IJsselmeer terecht en van 220 vliegeniers is nooit meer iets gevonden. Ik blijf het mooi en ook wel wat ontroerend vinden dat er zo blijvend aandacht aan besteed wordt. Daarna loop ik het trappetje van de dijk af en loop naar ons rode busje dat Saak daar op een ruime parkeerplaats heeft neergezet. Op naar huis.
P.S.: Hoewel ik bij de beschrijving de indeling in mijn boekje in acht zou nemen (de tweede etappe van 17 km eindigt in Hindeloopen) vond ik dat achteraf toch te lastig.