26 februari
Omdat weinig mensen de geschiedenis van De Eese kennen, hier even in vogelvlucht een paar gegevens (met dank aan wikipedia):
‘De geschiedenis van het landgoed begint al in het begin van de 14e eeuw. In 1341 geeft Hendrik van Ese aan maar liefst 23 personen Eesveen in erfpacht geven. Eesveen is dan van het landgoed gescheiden door een sloot, nu de Bultweg. De vroegste vermelding van ‘Hoff ter Eze’ is van 1371. Het landgoed komt in de loop der eeuwen in handen van diverse families. De laatste die het landgoed in zijn bezit krijgt, is Herman van Karnebeek, destijds minister van Buitenlandse zaken. Na zijn overlijden in 1942 werd het landgoed gezamenlijk bezit van de erven Van Karnebeek. Het landgoed bestaat voor 440 ha uit bos en 360 ha uit landbouwgrond. Op het landgoed ligt de omgrachte havezathe De Eese waarop het jaartal 1619 is vermeld. Andere bijzondere gebouwen zijn het oude landhuis en de grote schuur. Het deel van het landgoed dat eigendom werd van Staatsbosbeheer bestaat voor het overgrote deel uit bos. Er bevindt zich een aantal grafheuvels in dit deel van De Eese. Ook heeft men er Middeleeuwse karrensporen gevonden.’ Kortom, De Eese heeft al een lange geschiedenis achter de rug en het is mooi dat het voor het publiek toegankelijk is.
Het is vijf voor half tien als Saakje en ik het parkeerterrein van het Hotel –restaurant De Eese oprijden. Het is er razend druk. Alle plaatsen zijn bezet, maar gelukkig is de grote uittocht rond half tien begonnen, want nadat we even een rondje gemaakt hebben, zijn er al een paar plekken leeg en kunnen we het roze autootje er kwijt. Twee minuten later lopen we met onze rugtassen het parkeerterrein af. Het is uitkijken geblazen, want diverse auto’s komen ons achterop en er komen ons zelfs alweer een paar auto’s tegemoet. Wat er precies gaande is, komen we niet te weten, maar de drukte is opvallend: toen we er woensdag waren stonden er maar een paar auto’s. Gelukkig wordt het op de Bergweg (we slaan rechtsaf) al een stuk rustiger en als we na de Bergweg de Eiderberg op lopen is er geen auto meer te zien. (Je komt dan langs Fredeshiem, een van de drie grote huizen binnen de Doopsgezinde Broederschap. Het is ontstaan uit de contacten van enkele doopsgezinden met de Quakers in het Engelse Woodbrooke en wat later met de Woodbrookersbeweging in Barchem. Ik heb er ooit weleens een optreden mogen verzorgen. Fredeshiem is van 1929.)
Na Fredeshiem gaan we linksaf. Omdat men in Overijssel een ander routesysteem heeft dan in Friesland en ook in Drenthe heeft Saak een paar kaartjes sterk vergroot, waardoor we niet snel zullen verdwalen. Ook letten we goed op de gekleurde pijlen, al blijven we het onnozel vinden dat je bij een genummerde paal niet naar een andere genummerde paal verwezen wordt. We zitten blijkbaar niet ver van de Rijksweg A32 af, want de auto’s zijn hier doordat het verder stil is duidelijk te horen. Een minpuntje, maar ook een van de weinige. Het gebied met mooie paden en statige lanen ligt er verder prachtig bij, op wat omgewaaide bomen na. Je ziet ze vooral op plekken waar kort van tevoren nog gekapt is. Op één plek hebben ze een stuk bos gekapt, waardoor drie prachtige laanbomen (eiken) de laatste storm niet hebben overleefd. Zonde, zonde. Ook moeten we zo nu en dan om een omgevallen boom lopen of er overheen stappen. Nog lang niet alle stormschade is opgeruimd. Maar los van die stormschade blijft het verrassend om te zien dat Nederland vaak dicht bij huis de mooiste plekjes en doorkijkjes heeft. Omdat de zon pogingen doet de mist te verdrijven, geeft dat bovendien aan de omgeving een bijna mystieke sfeer. Kortom Ik geniet. Hoewel we een paar keer goed op moeten letten (op de paaltjes, de pijltjes en op de kaart) bereiken we zonder ‘kleerscheuren’ het punt dat Saak mij gaat verlaten en met een omweg weer terug zal lopen naar de auto. Maar omdat we onszelf eerst nog wat beloofd hebben gaan we bij gebrek aan een bankje op een afsluitboom zitten om onze meegebrachte koffie te nuttigen. En ik kan jullie zeggen, dat smaakt altijd goed na zo’n uurtje wandelen.
Als we opstaan om verder te gaan, zie ik dat er over de weg drie honden aankomen, die luid blaffend mijn kant op komen. “Nou succes ermee,” zegt mijn vrouw en loopt de andere kant op. Het zijn wel drie zeer luidruchtige honden, die even later om mij heen blaffen, maar ik heb al snel in de gaten dat ze het niet op mijn benen voorzien hebben en dus loop ik omringd door drie blaffers over de Löhnislaan. Een paar fietsers kijken mij wat meewarig aan als ze mij tegemoet fietsen. Je hoort ze denken: ‘die heeft de honden ook niet echt onder controle.’ Met een armgebaar dat normaal betekent ‘ik kan er ook niets aan doen’, probeer ik mij tegenover het fietsende echtpaar nog een beetje een houding te geven. Ik heb niet de indruk dat het effect heeft. Even later hoor ik een vrouw bij een huis foeteren. Al snel blijkt dat het haar honden zijn die er ‘per ongeluk’ vandoor zijn gegaan. Gelukkig heeft de vrouw meer gezag bij de honden dan ik en binnen de kortste keren lopen de blaffers weer achter een hekje. Dat loopt voor mij in ieder geval wel zo rustig. Nadat ik een bocht in de Löhnislaan heb genomen kom ik op een kaler gedeelte. Prachtig is te zien hoe het landschap hier in vroegere tijden golvend is neergelegd, een soort stuwwallen landschap dat al in de voorlaatste ijstijd ( ongeveer 150.000 jaar geleden bereikten de gletschers ons land) moet zijn gevormd. Het ziet er prachtig uit.
Als ik van de Löhnislaan op de Baron van Welderen Rengerslaan kom, zie ik in de verte een jonge vrouw midden op de weg druk aan het touwtjespringen. Een echte spring in ’t veld of moet ik hier ‘spring op de weg’ zeggen. De paar auto’s die er aan komen gaan gelukkig rustig door de berm, terwijl de jonge vrouw met haar wapperende paardenstaart rustig doorspringt. Dichterbij gekomen houdt ze er mee op en ik raak even met haar in gesprek. Ik vond het zo’n mooi gezicht die springende blonde jonge meid dat ik haar vraag of ik een foto van haar mag maken. Dat mag. Met een jaloersmakende souplesse springt ze even voor me op straat terwijl ik een foto maak. Nadat ik haar heb bedankt en verder loop, bedenk ik dat ik niet eens weet hoe ze heet. En dus roep ik naar de al weer springende blondine of ik haar naam in mijn verhaal op facebook mag vermelden. Dat mag ook en dus schrijf ik hier op dat Monique Oosterloo uit De Pol?? ( Blijkt uit de reacties van een dag later Monique Oosterhof uit Steggerda te zijn) deze oude man uit Oldeberkoop een sportieve demonstratie heeft gegeven tijdens mijn ‘schone’ wandeling door De Polster dreven. Op mijn laatste vraag of ze ook aan atletiek doet, krijg ik nog als antwoord dat ze het gewoon doet om even lekker te trainen. Daarna draaft ze al touwtjespringend als een huppelende jonge hinde de hoogte naar De Pol op. (Thuis gekomen, kom ik er achter dat De Pol alles te maken heeft met de Kolonie van Weldadigheid. In de kolonie in Willemsoord werden ook joodse armen gehuisvest. Voor deze groep werd een aparte buurt gecreëerd, de Jodenpol. Vanuit die tijd stamt de naam De Pol.)
En dan kom ik bij de Leemweg plotseling met een probleem te zitten. De knooppuntennummers op mijn kaartje geven aan dat ik rechtuit moet, terwijl de routekaart aangeeft dat ik naar rechts moet. (Achteraf blijkt dat Saak op het laatste moment de route nog heeft aangepast, alleen vergeten is de nummers te veranderen.) Nou als mijn vrouw er dan zo’n potje van maakt, denk ik, dan beslis ik zelf wel waar ik langs ga en dus volg ik de route op de routekaart en laat de knooppunten even de knooppunten. Omdat er snel daarna een pad naar links gaat, besluit ik hier mijn eigen plan te trekken. En dat blijkt geen verkeerd plan. Ik loop er prachtig langs een boswal en door een bosje en kom bij een bankje zomaar weer op een knooppuntenroute terecht. Op dat momernt appt Saak. Als ik haar app dat er iets niet klopt en dat ik nu mijn eigen plan trekt, appt ze dat ik dan wel door de Karkebos moet lopen. Ik kan haar alleen vertellen dat ik op dat moment door een bosje loop, maar heb geen idee hoe of het heet. We besluiten na wat heen en weer ge-app het thuis uit te zoeken. Als ik het bosje uitkom en tegen een vaart aanloop, (op Google Earth las ik dat het de Schipsloot betreft, die je overigens ook bij Wolvega hebt, maar dan is het wel een andere sloot) zie ik Steggerda al liggen en mijn vermoeden komt uit: ik kom keurig bij knooppuntenpaaltje 47 op de Steggerdaweg). Daarna moet ik even naar links en loop even later over de Kostersweg langs het Protestantse kerkje van Steggerda. Ik blijf het frappant vinden dat sommige kerkjes zo buiten de bewoningsgrens liggen. Bij Nijeholtpade heb je dat ook en ook bij Jubbega Schurega om er maar een paar te noemen.
Nadat ik een paar foto’s gemaakt heb, kom ik bij een bankje dat ik nog niet eerder ben tegen gekomen. Het bankje heeft een opklapbare zitting (zie foto). Een vondst. Als het geregend heeft, hoef je de zitting niet droog te maken. Gewoon naar beneden klappen en hup, daar zit je. Heerlijk droog. Als ik bij de T-splitsing met de Buitenweg kom blijkt daar nog een exemplaar te staan. Een echtpaar op de fiets klapt net de zitting naar beneden en zit even later te genieten van een bolletje brood. “Aha,” zeg ik, “dit is al het tweede klapbankje.” De man en de vrouw glimlachen minzaam, maar veel geluid komt er niet uit. Ze zullen de mond wel vol gehad hebben. Daarna is het voor mij de paden op en de lanen in. Ik loop de Buitenweg uit en repeteer in die tijd de tekst van Country Road van John Denver. Sinds afgelopen maandag staat dat op het repertoir van Mark Verbeek en mij en dan is het wel handig dat je je zo’n tekst wat eigen maakt. Ik heb er alle tijd voor.
Eenmaal op de Hoeveweg kom ik over een Wetering en langs een natuurgebiedje: De Weteringpetten. En soms is het verrekte handig dat je boeken schrijft. Ik wist het niet meer uit mijn hoofd, maar in mijn boek Wat West is staat zelfs een compleet hoofdstuk gewijd aan dit gebied en de Vinkegaaster plas. Het gebied is pas na 1832 uitgeveend. Door het inzakken van de turfprijs heeft dat tot rond 1900 geduurd. Omdat er in de oorlog ook verveend is, waren er na de oorlog duidelijk nog plassen te zien. Op Google Earth lijkt het dat er nog één plas aanwezig is, maar dat heb ik niet gecontroleerd. In ieder geval heeft de oude wetering plaats moeten maken voor een brede afwateringssloot, waardoor het gebied ontzettend uitdroogde. Daar zijn gelukkig maatregelen tegen genomen.
Even later loop ik De Hoeve binnen en maak foto’s van het kerkje en de school. Hoe anders had mijn leven er uit kunnen zien als ik in 1972 dat telefoontje van de gemeente Weststellingwerf (of uit De Hoeve) een kwartiertje eerder had gekregen. Ze belden mij toen op of ik daar plaatsvervangend hoofd wilde worden aan het schooltje. Maar helaas had ik net een kwartier eerder een baan in De Lemmer aanvaard. Dat was geen groot succes en ik weet ook niet of ik mij in De Hoeve had vermaakt en hoe lang dat plaatsvervangende had geduurd, maar dat mijn leven er anders had uitgezien is zo goed als zeker. Ik moet er aan denken als ik de school voorbij loop.
Op de Ratellaan belt Nicolette Hartong mij op om te vragen naar mijn bankrekeningnummer. Hoewel ik haar gezegd heb dat het echt niet nodig is, wil ze graag de benzinekosten delen van onze gezamenlijke tocht naar het Fort bij Nieuwersluis. Want niet alleen is het 450 jaar geleden dat Nederland werd geboren, maar het is ook 350 jaar geleden dat we het rampjaar hadden en de Stellingwarvers met de Friese Waterlinie de troepen van de bisschop van Münster probeerden tegen te houden. Daar willen we dit jaar, maar ook nog volgend jaar aandacht aan besteden. Terwijl ik met Nicolette bel, zie ik in de verte een paar lakenvelder koeien lopen. Ik vind het mooi gezicht.
Na de Ratellaan kom ik al snel bij de oude Ykenverlaat: dit was vroeger een sluis in de Noordwoldigervaart, waarvan je de restanten nog heel duidelijk kunt zien zitten. Begin jaren zestig werd hier de laatste boot geschut. Daarna is ook de prachtige brug gesloopt. Ik blijf het zonde vinden en roep al jaren: De vaart er in. Zorg dat Noordwolde weer een vaarverbinding krijgt met De Lende. Al was het maar voor heel kleine bootjes.
Bij het witte bruggetje over De Lende (Lolkema’s broggien) zijn de sporen van het hoge water nog duidelijk te zien. Zelfs het fietspad is hier en daar nog steeds niet droog en ik moet een paar maal door een behoorlijke plas. Ik maak nog een foto van de Tjasker (een klein molentje) die hier voor de sier staat. Boeren hadden soms een Tjasker om een klein perceel droog te houden.
Nadat ik langs de Stellingenweg (de N351) en de Kerkweg naar Nijeholtpade ben gelopen, zie ik in het centrum het beeld van de Takkemaeker. Hoewel ik het beeld mooi vind, kan ik maar niet wennen aan de naam ‘takkemaeker’. Het is een bossenmaeker, bossen van takken wel te verstaan. Maar goed, in het Stellingwarfs noemen we dat een takkemaeker. Ik had het zelf niet kunnen bedenken. Aan de Binnenweg neem ik nog even een foto van het bord waarvoor ik jaren geleden de tekst heb mogen aanleveren. Dat is echt humor (zie de foto), want paden zijn er niet te vinden, laat staan wandelpaden.
Als ik richting de Hoofdweg loop, komt mij een man met twee honden tegemoet. Het is Harry van den Bosch, van de zadel- en tuigmakerij, die ik goed ken. Harry verontschuldigt zich over het feit dat hij de honden niet helemaal in de hand heeft en dat is te merken. Ze springen vrolijk bij mij op en eentje duikt er zo een sloot in. Eén hond is er te gast vertelt Harry en dan is luisteren er niet bij. Druk pratend lopen Harry en ik het laatste stukje naar de Hoofdweg met elkaar op. Hij is even oud als ik (71) maar nog altijd aan het werk. Het leuke is dat zijn dochter en schoonzoon er nu ook aan het werk zijn en Harry vertelt dat hij hen de fijne kneepjes van het vak bij brengt. Dat is prachtig natuurlijk en je kunt aan Harry zien dat hij er blij en trots op is. Maar al pratend wordt er niet aan de honden gedacht en als Harry achterom kijkt is er een verdwenen en zit een ander al aan de andere kant van de sloot. Ons gesprek wordt daarmee plotseling beëindigt. Harry moet op zoek naar de honden.
Daarna is het voor mij nog even afzien op de Wolvegasterweg. Die is tot aan het dorp Oldeberkoop 2½ kilometer lang. Maar ach, de zon schijnt en wat later dan verwacht sta ik tegen half drie bij Lunia voor de deur. Geen Saak te zien. Dus nogmaals gebeld. Nee, ze had mijn appje en telefoontjes niet eerder gehoord. “Maar ik kom er aan,” zegt ze. En dat gebeurde.