12 De Ster van Berkoop: Oranjewoud – Oldeberkoop

12 De Ster van Berkoop: Oranjewoud – Oldeberkoop

17 februari 

Het is onstuimig weer als ik exact om 9 uur voor Hotel – restaurant Tjaarda in Oranjewoud sta en mijn voettocht naar Oldeberkoop begin. Het hotel draagt al vanaf 1877 deze naam en is dus voor velen een begrip. Omdat ik vergeet er een foto van te maken, zoek ik thuis een historische foto op. Deze blijkt van 1937 te zijn. Het hotel ziet er nu wel wat anders uit, maar heeft zeker nog een bepaalde grandeur, die het vroeger zeker had. Nadat ik het knooppuntenpaaltje heb opgezocht loop ik even over een bospad parallel aan de Tjaarda’s Laan. Ik ken dit pad niet, dat zich even later wat verder verwijderd van de Laan. Wat opvalt is dat er overal takken liggen die die nacht uit de bomen gewaaid zijn. Nadat ik een 500 meter door een mij onbekend stukje bos ben gelopen, kom ik weer uit op de Laan vlakbij een wit huis met de naam Eikenhof. In de woonkamer zie ik een paar mensen zitten. Een vrouw zwaait enthousiast naar me en zoiets maakt me altijd vrolijk. Als dank maak ik nog een foto van de Eikenhof. Het blijkt dat ik nu op de Tjeerd Roslaan ben, waar ik een paar heel aardige stulpjes zie staan. Van een paar maak ik een foto, maar omdat ik niet de helft van alle foto’s aan Oranjewoud wil besteden kies ik er eentje uit. Het is het gebouw Veenwijk en op de gevel staat met grote letters: Julia Jan Woutersstichting. Opgericht in het jaar 1901. Om eerlijk te zijn komt de naam mij wel bekend voor, maar weet ik absoluut niet wat er achter die naam schuil gaat. Kortom even thuis opgezocht: Jan Wouters wonende op Veenwijk wilde zijn vermogen (bij het uitsterven van zijn familie) vooral ten goede laten komen aan de armen, maar de dochters herriepen zijn testament en wilden huisvesting bieden aan ongehuwde dames. Daarvoor werd het oude Veenwijk afgebroken en in 1901 verrees er een nieuw gebouw. Door veranderende regelgeving werd het tehuis in 1999 gesloten. Nu dient het alleen nog als vergaderruimte voor de Stichting. Waarvan acte. En laat ik niet vergeten dat dit gebouw niet in Oranjewoud staat, maar in Oudeschoot. Aardig is ook dat het gelegen is aan de Schoterlandseweg. Ik had het van tevoren niet kunnen bedenken. De ‘oude’ Schoterlandseweg, vroeger de toegangsweg naar Oudeschoot liep dus vroeger min of meer rechtuit.

Ik loop over de Schoterlandseweg onder een viaduct door en kom bij de kerk in een mooi oud stukje Oudeschoot. Ik maak een foto van het kerkje en loop rechtuit ervan overtuigd dat ik bij de kruising linksaf moet. Hierdoor kom ik langs de Drie Pilaren, een pand met een fraaie geschiedenis: Het pand dateert van 1704 en heeft in het verleden gediend als gemeentehuis en rechtbank. Later heeft er nog een bakkerij ingezeten en nu is het een vergaderlocatie. Prachtig.

Bij de kruising zie ik een knooppuntenpijl die rechtuit wijst. Ik snap het niet helemaal, maar doe wat de punt mij opdraagt: ik ga rechtuit. Als ik echter bij de volgende kruising weer met een punt te maken krijg die rechtuit wijst, weet ik dat er iets niet klopt. Ik moet over de Tsjongerbrug en dat wordt zo niks. Gelukkig kom ik na een omweg van hooguit 500 meter weer bij een knooppuntenpaal en deze heb ik op mijn papiertje staan. Vlakbij staat een informatiebord en hoewel ik de informatie bijna kan dromen, maak ik er voor de zoveelste keer een foto van. Het bord herinnert ons aan het feit dat er tot 1580 een klooster bij de Tsjonger lag, het klooster van de Duitse Orde. In 1580 werd op de fundamenten van dat klooster de Schoterschans gebouwd. Eerst om de Spaanse troepen tegen te houden en later in 1672/73 om de Munsterse troepen te weren. Een aantal keer werd de schans door een relatief klein groepje Munstersen, die gekomen waren om in de omgeving te plunderen, aangevallen, maar veel haalde dat niet uit. Na de foto loop ik verder en probeer nog enkele foto’s te maken van de oude meander die vroeger om een gedeelte van de schans liep. Het is er nu allemaal water en geeft wel aan dat de schans strategisch goed gelegen was. ‘Gebroocken land onder water’ staat er bij de afbeelding van de oude schans (zie foto). Dat is gedeeltelijk nu nog zo.

Ik loop na een slinger in de weg onder een viaduct door en aangezien het behoorlijk waait, zoek ik de beschutting van een pilaar om een kop koffie te drinken. De pilaar geeft maar weinig beschutting, maar mijn kopje waait gelukkig niet om als ik de koffie inschenk. Van de auto’s hoor je door het lawaai van de wind en de golven in de Tsjonger die luid klotsend tegen de kant beuken, niets. Als ik na deze korte pauze mijn rugtas weer op heb, besluit ik mijn goede vriendin Ella van de Geele Bosch te bellen. Ik kom er langs en ach een extra vers kopje koffie is bij zo’n wandeling geen overbodige luxe. Maar Ella is niet thuis en haar man Bill ook niet. Die is bezig in de woonboerderij De Middelste Dam (in Mildam) vertelt Ella. “Ik bel Bill wel even om te zeggen dat je er aan komt.” Ik zeg dat ik er over een half uurtje wel ben, maar ik heb net ietsje langer werk. Onderweg kom ik langs een bouwwerk dat er afgetakeld bij staat en waarvan duidelijk te zien is dat dat geen stormschade is. En om eerlijk te zijn hebben zulke halve ruïnes ook nog wel wat, al zou ik het zelf op mijn erf niet kunnen aanzien. Ik kom daarna langs de zandwinput en vraag mij af waar nou toch dat gemaaltje stond waar in 1944 de kruidenier Fokke van den Bosch bemaler was en hij met een roeibootje bijna onder het oog van Duitse soldaten drie vliegeniers en hun helpers Jacob en Jeep Heida uit Katlijk over de Tsjonger zette. Ik vond daar wel een onooglijk hokje, maar dat zal het waarschijnlijk niet geweest zijn. In ieder geval hebben de drie, die uit een neerstortende halifax waren gesprongen het overleefd. Het hele verhaal kun je vinden bij de Geele Bosch, en je kunt daar tevens de nagebouwde onderduikershut bezoeken waar de vliegeniers een nacht hebben moeten doorbrengen. Over het aan de noordkant staande molentje vindt je langs het fietspad een informatiebord. Vanaf 1869 stond er op deze plaats een poldermolen (de Tsjongermûne) die met vallen en opstaan ( hij waaide tweemaal om) tot 1950 dienst gedaan heeft om een poldertje van 60 hectare droog te malen. Daarna raakte hij in verval, maar in 1983 heeft men er een vergelijkbare molen weer neergezet. Dat kan mijn goedkeuring wel wegdragen. 

Als ik bij de brug kom, kijk ik even richting de Geele Bosch. Daar op die brug moeten de Duitse soldaten ook gestaan hebben toen de vliegeniers met Jacob en Jeep door de landerijen slopen en zich gedroegen als koeien. Doordat de maan volop scheen kon je ver zien. Maar waarschijnlijk hadden de soldaten op 8 mei 1944 meer aandacht voor elkaar dan voor de omgeving. Ik loop over de brug en stap even later de woonboerderij De Middelste Dam binnen waar onze goede vriend Bill druk aan het werk is. Het was al prachtig, maar het wordt nog mooier en vanuit de woonkamer heb je volop zicht op de Tsjonger en op de Geele Bosch. “Een daelders plakkien,” zeggen wij Stellingwarvers dan. Overigens is er nog steeds discussie over hoe Mildam aan zijn naam komt. Komt die van een zekere Meijle of, zoals ook wel verondersteld wordt door een middelste dam. In ieder geval kan dat laatste kloppen: in 1672/73 lagen er in de Tsjonger drie dammen, één bij Oldeberkoop, één bij Slijkenburg en één bij Mildam. En laat die dam nu precies de middelste zijn. Enfin, de waarheid zal wel eens boven tafel komen. Omdat Bill met zijn hulp al koffie gedronken heeft, kom ik alleen in de warme woonkamer te zitten waar ik mijn laatste restje koffie opdrink en nog een halve stroopwafel verorber. Het zit er in ieder geval heel wat beter dan onder het viaduct bij Oudeschoot.

Ik blijf niet lang. Er wordt hard gewerkt in de woonboerderij en ik wil de mannen niet ophouden. “Een andere keer praten we wel wat langer,” zegt Bill en wijst mij de weg naar buiten. “Doen we,” zeg ik en vervolg mijn weg naar Oldeberkoop. Ik ben nog maar nauwelijks onderweg als er een busje aan me voorbij rijdt die even later de auto in z’n achteruit zet. Het is de zoon van Bill en Ella waarmee ik ook nog enige woorden wissel.
Op de Ottersweg heeft de wind vrij spel. De stormachtige wind heb ik nu niet meer inmijn rug en ik moet een paar keer een stap opzij zetten om niet omver geblazen te worden. Ja één keer wordt mijn rechterbeen gewoon onder me weg geblazen. Een raar gevoel en ook nog gevaarlijk, maar gelukkig loop ik aan de linkerkant van de weg en word ik de berm in geblazen. Bij de ingang van de Ruskemadenweg kom ik voorbij een informatiebord. Ik lees dat men daar in het land een kampplaats van de Rendierjagers heeft ontdekt van maar liefst 14000 jaar oud. Zij woonden daar op de rand van de Tsjonger en konden daar vissen en jagen en met hun kano’s over de rivier dingen vervoeren. Het weiland is daar inderdaad wat hoger. Op de Ruskemadenweg weet ik een bankje te staan en ben van plan om daar mijn boterhammen op te eten. Maar dichterbij gekomen blijkt het bankje midden in het water te staan. “Het water staat hoog,” zeg ik tegen iemand die even verderop aan het hekkelen is. “Ja, maar het is nog wel eens hoger geweest,” zegt de man. “Het water is zelfs wel eens over de dijk gekomen.” Hoewel ik in 1972 ooit een klein half jaar op het oude Stoomgemaal van Ter Idzard heb gewoond, kan ik mij dat verhaal niet herinneren, maar dat kan natuurlijk best daarna eens gebeurd zijn. Ik vertel de man dat mijn schoonvader bemaler was op het stoomgemaal en ook regelmatig moest hekkelen. Hoewel ik hem wel alles over mijn familie vertel, vergeet ik hem te vragen of hij hier boer is of in dienst is van het waterschap. Het is niet anders. Ik mag in ieder geval een foto van hem nemen en dus zal ik het nog wel van iemand horen die hem op de foto herkent. Het was in ieder geval een aardige man, waar ik wel een tien minuten mee heb staan praten.

Daarna loop ik verder langs het mij zo vertrouwde oude stoomgemaal. Het is hier in 1900 gebouwd om de Veenpolder van Ter Idzard droog te houden. Maar het grappige is dat lang niet iedereen daar toen voorstander van was. Sommige boeren wilden dat het land ’s winters onder water gezet werd, omdat dat een bemestend effect had. Omdat men een gedeelte van de polder onder water bleef zetten, ontstond er in 1907 zelfs ruzie onder de boeren. Een minderheid was toen voorstander van drooglegging in de winter. Ik denk niet dat dat vandaag de dag nog zal gebeuren. In ieder geval is het mooi dat het oude stoomgemaal, een gemeentelijk monument dat al lang z’n functie verloren heeft, goed wordt onderhouden, maar ik blijf het jammer vinden dat de kolk (het stukje water dat van de opvaart naar het gemaal liep) Is dichtgegooid. Aan de andere kant zat het gemaal volgens mijn vrouw Saakje (zij woonde daar toen ik verkering kreeg) in de tijd dat het nog een gemaal was regelmatig vol met ratten. Ze rammelde als kind altijd eerst aan de deur voor ze het gemaal binnen stapte om naar de wc te gaan die daar achter het gemaal in de schuur zat. De huidige bewoners zullen van die ratten nu in ieder geval veel minder last hebben. 

Ik loop langs het nieuwe gemaal en kom op de polderdijk. En dat is een prachtige route. De oude dijk slingert door het landschap. Het riet staat buigend in de wind volop in de zon en overal schittert er water tussen het hoge riet en andere planten waarvan ik de naam niet weet. Het is bijna een sprookje en als ik eindelijk bij de zandwinput ben, spijt het me bijna dat ik de polderdijk vaarwel moet zeggen. Eenmaal bij de Vriesburgerweg, maak ik nog een foto van een bordje dat mij zegt dat het pad in het broedseizoen is gesloten. Dat is jammer.

Even later loop ik richting het dorp Nijeholtpade en ga daar halverwege de Hoofdweg een bospad in. Ik moet het nu op mijn gevoel doen, want de knooppunten ontbreken op diverse plaatsen. Gelukkig ken ik het bos en kom keurig uit op de Hoofdweg (die heet daar ook zo) en loop richting Oldeberkoop. Bij Zadel en Tuigmakerij Van den Bosch moet ik altijd even het land in kijken. Hier stond ooit de bekende natuurvorser Jac. P Thijsse te baliekluiven (prachtig woord) bij het hek en zag in de verte mensen aan het werk. Ik blijf het leuk vinden dat dat zo bij me op plopt als ik bij Harry van den Bosch langs loop. Niet lang daarna kom ik langs het nieuwe pad dat door de een of andere onverlaat op Hisgis net als een particulier pad De Keileane wordt genoemd. Dat slaat nergens op, er is geen kei te bekennen en is natuurlijk een schande. Vroeger had je hier vlakbij de Pieter Boslaene, dus doop ik het pad ‘staande’ de passage de Twiede Pieter Boslaene. Blijft die naam tenminste in ere. Daarna maak ik een fout. Ik loop over de Meulereed naar de Molenbos, maar had via Lukkes Heide (250 meter verder) daar naar toe moeten lopen. Het is geen ramp, maar weer opnieuw betrap ik mij er op dat ik soms net iets te bekend ben met de situatie ter plaatse. Ik loop dan op mijn gevoel en niet met mijn verstand. Veel maakt het niet uit en ik kom aan het eind van Lukkes Heide weer op de route. Even later vind ik een dood dier, maar om eerlijk te zijn weet ik niet zeker wat het is. Ik reken voor het antwoord op jullie trouwe lezers.
Nadat ik het zonnepark (een gedeelte van de dag mag je het door de bomen in de laan ook wel het schaduwpark noemen) en het bungalowpark achter me gelaten heb, ben ik exact om kwart voor twee bij het roze autootje voor Lunia. Vlak voor Saak me kan zien, krijg ik nog een berichtje: ‘Ik bin d’r al’. Ik antwoord met: ‘Ik ok’ en stap twee tellen later bij haar in de auto. Bijna 23 kilometer zie ik. Op naar de volgende tocht.

Geef gerust je reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Back to Top